21 mars 2022

 In het huidig boekjaar heeft de vennootschap de leasingbetalingen in het resultaat opgenomen. Moeten de verhoogde betalingen van de laatste jaren worden gespreid over alle nog lopende jaren, hetgeen met zich mee brengt dat de huurlasten aanzienlijk stijgen in de komende maanden en jaren?

  1. De volgende situatie wordt beschreven:

     

    De vennootschap waar we commissaris zijn is in 2018 een onroerende leasing aangegaan. De betalingstermijnen waren vastgelegd in een aflossingstabel.

     

    In 2021 heeft de vennootschap als gevolg van de COVID-pandemie (waarbij de financiële toestand van de huurder van dit pand die een verbonden onderneming is, sterk achteruitging) de aflossingen heronderhandeld met de leasingmaatschappij. Daarbij bleek dat de maandelijkse aflossingen in de eerste maanden neerwaarts waren aangepast ten nadele van de betalingen in de laatste jaren. Dit blijkt overduidelijk uit bijgevoegde aflossingstabel.

     

    De betalingen worden – overeenkomstig het toepasselijke CBN-advies – als huurlast geboekt. In het huidig boekjaar heeft de vennootschap de leasingbetalingen in het resultaat opgenomen. Evenwel zijn wij van mening dat de verhoogde betalingen in de laatste jaren moeten worden gespreid over alle nog lopende jaren (dit door alle betalingen op te tellen en te delen door het nog aantal te lopen maanden/lopen jaren). Dit brengt met zich mee dat de huurlasten aanzienlijk stijgen in de komende maanden en jaren.

     

    Vraag is of bovenstaande visie de correcte visie is ?

     

  2. Alvorens deze vraag te beantwoorden, wil het ICCI erop wijzen dat het, op basis van deze beschrijving, ervan uitgaat dat:

    -    de onroerende leasing in kwestie een operationele leasing betreft en geen financiële leasing;

    -      geen huurverlenging is verbonden aan de heronderhandelde leasingvoorwaarden.

     

    Daarenboven wordt in de vraagstelling niet expliciet vermeld of er al dan niet een globale vermindering van de huurlast is. Evenwel meent het ICCI te kunnen begrijpen dat er geen huurvermindering wordt toegestaan en er enkel een verschuiving is naar latere datum van een gedeelte van de periodieke huurlast op korte termijn. Desalniettemin nuanceert het ICCI zijn antwoord hierna.

     

  3. In de hypothese dat er wel een vermindering van huur is, verwijst het ICCI naar het CBN-advies 2021/05Boekhoudrechtelijke behandeling van kwijtschelding van huur ten gevolge van de COVID-19-pandemie van 24 maart 2021, waarvan punt 11 voorziet:

     

    Bij operationele leasing blijft het in leasing gegeven actief op de balans staan van de leasinggever, die de door de leasingnemer betaalde vergoedingen in opbrengsten boekt. De leasingnemer boekt de vergoedingen op een kostenrekening. Het contract heeft enkel gevolgen voor de resultatenrekening en heeft daardoor veel weg van een eenvoudig huurcontract. Bijgevolg is de boekhoudkundige verwerking zoals opgenomen in vorig punt eveneens van toepassing bij operationele leasing. Ook ingeval de opschorting van betaling gedurende een aantal maanden werd gekoppeld aan een verlenging van het contract met eenzelfde periode (bv. drie maanden), zal tijdens de periode van opschorting door respectievelijk de leasinggever of de leasingnemer geen huuropbrengst of huurkost worden geboekt.”

     

    Bovendien staat in punt 8 van hetzelfde advies dat:

    In geval van huurvermindering zal enkel de verminderde huur worden geboekt in hoofde van de partijen.”

     

    Gelet op het voorgaande, is het ICCI van mening dat de verhoogde betalingen in de laatste jaren niet moeten worden gespreid over alle nog lopende jaren en dat alleen het werkelijke bedrag van de leasingbetalingen moet worden geboekt.

     

  4. In de hypothese dat er in de totaliteit van de huurbetalingen geen vermindering is van huur maar enkel een verschuiving in de tijd van een gedeelte van de periodieke huurbetaling naar latere periode, kan het ICCI besluiten dat het voormeld CBN advies 2021/05 niet van toepassing is, gezien deze de effectieve kwijtschelding behandelt.

     

    Onder voormelde hypothese betreffen de nieuwe voorwaarden immers een loutere gewijzigde betalingsmodaliteit (“uitstel naar betere tijden”), teneinde tegemoet te komen aan liquiditeitsproblemen veroorzaakt door de COVID-19-pandemie.

     

    Gelet op het voorgaande en onder deze hypothese,  volgt het ICCI het standpunt dat de totale huurlast boekhoudkundig lineair gespreid dient te worden over de huurperiode.

     

  5. Tot slot in het geval van een hybride situatie, zijnde een combinatie van huurvermindering en uitstel van betalingen naar een later tijdstip, is het voormeld CBN-advies van toepassing op het gedeelte huurvermindering en wordt deze niet gespreid maar wel impliciet erkend op het ogenblik dat de vermindering zich voordoet (“cash-basis”).