7 mars 2024

  1. De volgende situatie wordt beschreven:

    In het kader van ISQM en de risicoanalyse van ons kantoor zitten wij met volgende vraagstelling. Wij hebben een aantal dochterondernemingen van Amerikaanse groepen binnen ons klantenbestand. Zoals geweten zijn de advocaat- en gerechtskosten in Amerika bijzonder duur en is de procedure tevens zeer lang. In welke mate zijn wij als bedrijfsrevisor blootgesteld aan een rechtszaak voor een Amerikaanse rechtbank bij een potentieel geschil tussen de bedrijfsrevisor en de aandeelhouders van de Belgische dochteronderneming (i.e. Amerikaanse moedervennootschap). Uiteraard een geschil gerelateerd aan ons mandaat commissaris bij de Belgische dochteronderneming. De opdrachtbrief template die door het ICCI beschikbaar wordt gesteld, lijkt niet te melden dat het Belgisch recht van toepassing is dan wel of een geschil voor een Belgische rechtbank moet beslecht worden. Graag wil ik benadrukken dat dit geen vraag is in het kader van een effectief geschil, maar zouden wij graag deze hypothese in onze kantoororganisatie verwerken.

     

    1. Om de vraag te beantwoorden, verwijst het ICCI naar de artikelen 109 en 110 van het Wet houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, dat het volgende bepaalt:

       

      Art. 109. In afwijking van de algemene bepalingen van deze wet, zijn de Belgische rechters slechts bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen betreffende de geldigheid, de werking, de ontbinding of de vereffening van een rechtspersoon, indien de statutaire zetel van die rechtspersoon zich in België bevindt bij de instelling van de vordering.

        De Belgische rechters zijn, niettegenstaande andersluidend beding, evenwel steeds bevoegd kennis te nemen:

         1° van vorderingen die de aansprakelijkheid van de bestuurders van de rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:56, eerste lid, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen tegenover anderen dan de rechtspersoon of zijn vennoten of aandeelhouders of leden betreffen, voor gedragingen in het kader van de uitoefening van de bestuursfunctie, indien de voornaamste vestiging van de rechtspersoon zich in België bevindt, terwijl de statutaire zetel van de rechtspersoon zich in een staat buiten de Europese Unie bevindt en de rechtspersoon slechts een formele band met die staat heeft;

         2° voor vorderingen die de aansprakelijkheid van de bestuurders van de rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:56, eerste lid, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen betreffen, voor beslissingen, daden en gedragingen in het kader van de uitoefening van de bestuursfunctie begaan vóór de datum waarop de grensoverschrijdende fusie, splitsing of omzetting van kracht is geworden overeenkomstig de toepasselijke bepalingen;

         3° van vorderingen van houders van op het tijdstip van de bekendmaking van het fusie-, splitsings- of omzettingsvoorstel in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad bestaande schuldvorderingen binnen twee jaar na de datum waarop de grensoverschrijdende fusie, splitsing of omzetting van kracht is geworden overeenkomstig de toepasselijke bepalingen;

         4° van vorderingen ingesteld door personen die op grond van artikel 12:116/1, artikel 12:137 en artikel 14:25/1 uit de vennootschap zijn uitgetreden betreffende de omvang van hun scheidingsaandeel evenals de uitbetaling ervan.

      Art. 110. Rechtspersonen worden beheerst door het recht van de Staat waar hun statutaire zetel is gelegen.

      Hieruit volgt dat een geschil gerelateerd aan een commissarismandaat bij de Belgische dochteronderneming van een Amerikaanse groep die wordt ingediend door de Belgische dochteronderneming zelf in principe wordt beslecht in een Belgische rechtbank volgens het Belgisch recht dat van toepassing is op het commissarismandaat, vermits de statutaire zetel van de Belgische dochteronderneming in België is gelegen. 

      Indien daarentegen een geschil gerelateerd aan een commissarismandaat bij de Belgische dochteronderneming van een Amerikaanse groep wordt ingediend door de Amerikaans groep, de Amerikaanse moedervennootschap zelf, dient te worden gekeken naar het Amerikaans recht.  

      Kort samengevat kan er in de voorliggende problematiek sprake zijn van een wetsconflict tussen het Belgisch recht en het Amerikaans recht.

       

    2. Bovendien is er de kwestie van de buitencontractuele aansprakelijkheid, waar bovenvermelde situatie van een wetsconflict tussen het Belgisch recht en het Amerikaans recht tevens geldt, en dit onafhankelijk van enige contractuele clausule die al dan niet vervat zou zitten in de algemene voorwaarden voor prestaties.    

       

    3. Het is naar het oordeel van het ICCI niettemin nuttig – wat betreft contractuele aansprakelijkheid – om in de opdrachtbrief expliciet de keuze voor het Belgisch recht en de exclusieve bevoegdheid van de Belgische rechtbanken op te nemen. Hierbij wenst het ICCI echter nog op te merken dat de volgende clausule reeds werd opgenomen in artikel 28 van het voorbeeld van algemeen contractueel kader voor prestaties, zoals weergegeven op de ICCI-website:

       

      Artikel 28 – Toepasselijk recht en bevoegde rechtbank

      28.1 Deze Overeenkomst wordt uitsluitend beheerst door en geïnterpreteerd in overeenstemming met
      het Belgisch recht, met uitsluiting van elke Belgische, buitenlandse of internationale verwijzingsregel.

      28.2 Indien er enig geschil ontstaat met betrekking tot de Overeenkomst of de Diensten, verbinden de partijen zich ertoe om te proberen het geschil, de onenigheid of de aanspraak in der minne op te lossen, door besprekingen en onderhandelingen te goeder trouw aan te vatten. Indien dergelijke besprekingen en onderhandelingen niet succesvol zouden zijn, zal de aangelegenheid voorgelegd worden ter onderhandeling door de partijen op een hiërarchisch superieur niveau.

      28.3 Indien er geen passende oplossing kan worden gevonden binnen een periode van dertig (30) dagen, komen de partijen overeen om de onopgeloste aangelegenheid aan arbitrage te onderwerpen – tenzij anders in rechte is bepaald in de wetgeving m.b.t. de vennootschapsvordering – in overeenstemming met de bepalingen van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek, waarbij de arbiter exclusieve bevoegdheid heeft om het geschil te beslechten. 

      28.4 Deze arbitrage zal plaatsvinden op [...] in de [...] taal.”.

       

  2. Uit het voorgaande volgt dat er dus niet 100 % kan worden gegarandeerd dat bij een geschil het Belgisch recht zal worden toegepast en dat het geschil voor een Belgische rechter zal komen. Dit ondanks de expliciete opname hiervan in het algemeen contractueel kader voor prestaties.

 

*****

Sleutelwoorden: Internationaal Privaatrecht - toepasselijk recht - dochtervennootschap - moedervennootschap

Mots-clés : Droit international privé - droit applicable - filiale - société mère