1 juli 2015
Kan het ICCI een advies uitbrengen omtrent de hieronder vermelde problematiek?
Voor de bepaling van de actualisatiefactor wordt vaak verwezen naar de rente voor de OLO op een termijn van 10 jaren. Momenteel staat deze rente op een zeer laag peil, een historisch laag peil van minder dan 1 %, en straks misschien minder dan 0 %?
De vragen luiden als volgt:
- Welke houding moet de bedrijfsrevisor aannemen bij de beoordeling en controle van waarderingen, aangezien de lage rentestand mogelijks kan/zal leiden tot een (te?) hoog berekende waarde?
- Heeft deze rentesituatie ook een bepaalde impact bij de bepaling van de risicopremie?
- Zijn er andere gevolgen of kanttekeningen te maken bij deze rentesituatie in het kader van waarderingen?
Als antwoord op de vragen dient het ICCI eerst aan te halen dat er op dit moment geen specifieke normen bestaan voor bedrijfsrevisoren inzake de waardering van ondernemingen. Voor zover nuttig wenst het ICCI toch te verwijzen naar de publicatie “Studies IBR, Controle/2003, De tussenkomst van de bedrijfsrevisor in het kader van een waardering van een onderneming” [1], alsook naar het platform met leidraden en praktische tools dat de Commissie SME/SMP van het IBR omtrent dit onderwerp heeft ontwikkeld, teneinde de bedrijfsrevisor de nodige professionele tools voor de waarderingsopdracht ter beschikking te stellen ( 4 ).
De waarde van een onderneming is geen vaststaand gegeven [2] en de waardering kan gebeuren op basis van verschillende methoden en formules.
Daarom is het ICCI van oordeel dat men bij de beoordeling en controle van waarderingen van ondernemingen telkens gebruik zal dienen te maken van het professionele oordeelsvorming (professional judgment), teneinde uit te kunnen maken of de verwijzing naar de rente van de lineaire obligatielening OLO van 10 jaren in casu passend is bij de bepaling van de actualisatiefactor voor de waardering van de onderneming.
De OLO-rentevoet veronderstelt de vergoeding te zijn van een risicoloze belegging. Bij de waardering van een onderneming wordt rekening gehouden, zoals men het trouwens vermeldt, met een bepaalde risicopremie. Deze premie wordt toegevoegd aan de OLO-rentevoet.
Deze risicopremie wordt beïnvloed door verschillende factoren, o.m. de aard van de activiteit, de financiële structuur van de betrokken onderneming, de technologische evolutie, de inflatie, de verwachte evolutie van de rente, enz.
In de huidige context van zeer lage rentevoeten voor risicoloze beleggingen en een vermoedelijke stijging van deze rentevoeten op middellange termijn, kan worden aangenomen dat de risicopremie hoger is dan enkele jaren geleden.
[1] Dit naslagwerk is raadpleegbaar op de volgende website (Nederlands op het einde): (raadpleegbaar op de volgende website: https://doc.ibr-ire.be/nl/Documents/regelgeving-en-publicaties/publicaties/IBR-studies/Controle/De%20tussenkomst%20van%20de%20bedrijfsrevisor%20in%20het%20kader%20van%20een%20waardering%20van%20een%20onderneming.pdf.. Gelieve te noteren dat de bijlage van desbetreffende publicatie een voorbeeld vermeldt van de minimuminhoud van een verslag inzake waardering van ondernemingen (p. 39-42).
[2] K. Geens, Juridische actualiteit omtrent de KMO, Leuven, Jura Falconis (ed.), 1996, p. 13.
( 4 ) Cf. voor dit platform: https://www.ibr-ire.be/nl/platform-waardering-onderneming/Pages/default.aspx.