21 februari 2014
BVBA X is reeds opgericht sinds 1997. De zaakvoerder is een anesthesist. In 2013 is BVBA X onderwerp van statutenwijziging en wordt het vennootschap Y.
Het doel wordt uitgebreid naar ook het uitoefenen van gynaecologie, omdat er iemand de helft van de aandelen heeft gekocht en de activiteit van gynaecologie wordt uitgeoefend naast de activiteit van anesthesist.
De gynaecoloog die zich heeft ingekocht, verkoopt nu ook zijn materiaal aan de BVBA X; (ervoor heeft hij de activiteit van gynaecoloog als natuurlijk persoon uitgeoefend). Nu worden wij als bedrijfsrevisor aangesteld.
Voor een “quasi-inbreng” moeten de volgende vijf voorwaarden cumulatief aanwezig zijn [1]:
Betreffende voormelde vijfde voorwaarde wenst het ICCI enerzijds op te merken dat de termijn van twee jaar na de oprichting ingaat vanaf de in artikel 68 bedoelde neerlegging van de stukken (art. 2, § 4 W. Venn.) [2]. Deze termijn is in casu reeds verstreken (voormelde statutenwijziging heeft niet met zich meegebracht dat de vennootschap haar rechtspersoonlijkheid heeft verloren), zodat het ICCI van oordeel is dat de beschreven operatie niet onder de quasi-inbrengprocedure valt. Bijgevolg is er dan ook geen verslag van de bedrijfsrevisor over een quasi-inbreng vereist.
Anderzijds zijn de artikels van het Wetboek van vennootschappen met betrekking tot het tegenstrijdig belang (259 en 260 W. Venn.) in casu wel van toepassing. In dit verband meldt men aan het ICCI: “Nu worden wij als bedrijfsrevisor aangesteld” maar men preciseert niet of men al dan niet benoemd is als commissaris van deze vennootschap. Enkel indien men het mandaat van commissaris waarneemt in deze vennootschap, dient men de vereisten van artikel 259 van het Wetboek van vennootschappen te volgen.
[1] Cf. G. Bats, B. De Klerck, M. Vander Linden en E. Vanderstappen, Studies IBR, Inbreng in Natura en Quasi-Inbreng: Praktische Toepassingsgevallen, Brugge, die Keure, 2006, p. 7, 8, nr. 16; Artikel 220 van het Wetboek van vennootschappen.
[2] Cf. G. Bats, B. De Klerck, M. Vander Linden en E. Vanderstappen, Studies IBR, Inbreng in Natura en Quasi-Inbreng: Praktische Toepassingsgevallen, Brugge, die Keure, 2006, p. 8, nr. 16.