14 januari 2009
Artikel 132 van het Wetboek van vennootschappen stelt dat de vertegenwoordiger van de rechtspersoon-commissaris “is burger- en strafrechtelijk ... aansprakelijk alsof hijzelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbrengen, onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de burgerlijke vennootschap die hij vertegenwoordigt”. Op basis van deze bewoording kan de revisor die optreedt als vertegenwoordiger van het bedrijfsrevisorenkantoor dat werd benoemd als commissaris, wel degelijk strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld. Het is evenwel onduidelijk of deze strafrechtelijke aansprakelijkheid al dan niet wordt gedeeld met het revisorenkantoor die de revisor heeft aangesteld als vertegenwoordiger;
Er kan ook verwezen worden naar artikel 5 van het Strafwetboek, zoals gewijzigd door de Wet van 4 mei 1999 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 22 juni 1999. Dit artikel heeft een eigen strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor rechtspersonen ingevoerd, onderscheiden en autonoom van die van de natuurlijke personen die voor de rechtspersonen hebben gehandeld of dit hebben nagelaten (voorheen kon de rechtspersoon als dusdanig niet worden gestraft en werd het door een rechtspersoon gepleegde misdrijf aan welbepaalde natuurlijke personen toegerekend). In bedoeld artikel worden de rechtspersonen aangeduid die onder de nieuwe regeling vallen en wordt tevens de toerekening van een misdrijf aan rechtspersoon uiteengezet. Dit impliceert, naar het oordeel van het ICCI, dat ook burgerlijke vennootschappen van bedrijfsrevisoren strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.
Toch schept de inhoud van dit artikel geen volledige duidelijkheid. Immers :
Op basis van de voorafgaande commentaren, onderschrijft het ICCI dat, in principe, zowel de rechtspersoon als de natuurlijke persoon samen strafrechtelijk kunnen worden veroordeeld voor het plegen van een onopzettelijk misdrijf, ook bij het bestaan van artikel 132. Het ICCI spreekt zich evenwel niet uit over de vraag hoe de rechter zal beslissen wie de zwaarste fout heeft begaan, indien het over één en dezelfde fout gaat, en indien hij in dergelijke situatie uitsluitend, hetzij de rechtspersoon, hetzij de natuurlijke persoon zal veroordelen.
Voor de volledigheid kan tevens worden verwezen naar de Studie IBR “De aansprakelijkheid van de bedrijfsrevisor. Burgerrechtelijke, strafrechtelijke en tuchtrechtelijke aspecten, Brugge, die Keure, 2003, p. 38-39, in het bijzonder randnummers 18 en 19, waarin L. Dupont en S. Van Dyck de problematiek behandelen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de bedrijfsrevisor – natuurlijke persoon en rechtspersoon – na de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen. Het ICCI citeert:
“(...)
Het kan zijn dat de wetgever zelf de persoon of de categorieën van personen aanduidt die, in beginsel met uitsluiting van anderen, strafrechtelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden. Men spreekt dan van wettelijke toerekening. Het kan ook zijn dat ingevolge de complexiteit van een onderneming of om andere redenen een delegatie van bevoegdheden dient te geschieden, die in bepaalde gevallen aanleiding kan geven tot wat doorgaans genoemd wordt een conventionele toerekening. M.b.t. deze gevallen rijst de vraag naar de repercussie op de problematiek van de strafbaarheid van de rechtspersoon bij dergelijke vormen van toerekening. Op deze problematiek wordt verder ingegaan in § 5.
Het artikel 132 van het Wetboek van vennootschappen (oud art. 33, § 2 wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren) confronteert ons immers met een bijzonder geval van een combinatie tussen de wettelijke en de conventionele toerekening, meer bepaald wanneer de controle-opdracht van de jaarrekening en van de geconsolideerde jaarrekening aan een revisorenvennootschap wordt toevertrouwd.
(...)
Een belangrijk en veel besproken aspect van de nieuwe wetgeving is de combinatie van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de natuurlijke persoon en de rechtspersoon. Indien zowel een rechtspersoon als een natuurlijke persoon als dader van een misdrijf kunnen worden geïdentificeerd, ontstaat de vraag of beiden ook kunnen worden gestraft. De rechtsleer vertaalt het antwoord gegeven in artikel 5, lid 2 van het Strafwetboek als volgt: “werd door de natuurlijke persoon een misdrijf in concreto opzettelijk gepleegd (voetnoot : Dit betekent: handelde de natuurlijke persoon in concreto wetens en willens, algemeen opzet, of met een bijzonder opzet), dan kunnen in principe zowel de rechtspersoon als de natuurlijke persoon worden gestraft (systeem van cumul). Gaat het daarentegen om een misdrijf gepleegd uit onachtzaamheid, dan kan enkel die dader worden gestraft die de zwaarste fout heeft begaan (systeem van decumul) (voetnoot : A. De Nauw en F. Deruyck, “De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen”, R.W. 1999-2000, 906; P. Traest, “De wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen”, T.R.V. 1999, 465; H. Van Bavel, “De wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen”, A.J.T. 1999-2000, 214.).”.
(...)
De Uitgeverij Anthemis heeft onlangs de volgende studie gepubliceerd in het kader van de uitgaven Les Ateliers des FUCaM : “Droit pénal financier - Dirigeants d’entreprises, responsables publics et professionnels du conseil face à la fraude”, door Y. Brulard, L. Dumont, O. Klees, T. Litannie, A. Masset, A. Risopoulos et G. Volante, Edition 2008, 344 pagina’s. Wij hebben evenwel nog geen kennis kunnen nemen van de inhoud van deze publicatie. Daarnaast wordt er ook verwezen naar de uitgave van die Keure, 2008, “La responsabilité pénale des personnes morales en Europe”; dit boek bevat een deel over de situatie in België.
Met betrekking tot het principe van de gezamenlijke aansprakelijkheid, kan tevens verwezen worden naar de publicatie van J-F. Goffin “Responsabilité des dirigeants de sociétés”, 2de uitgave van het werk van Olivier Ralet, Larcier 2004, pagina 357 en verder.
Bij deze vraagstelling dient erop te worden gewezen dat rechtspersonen slechts strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor misdrijven die gepleegd zijn vanaf de inwerkingtreding van de wet van 2 juli 1999.
Gezien het strikt juridisch karakter van de vraagstelling en de bovenstaande commentaren, raadt het ICCI nochtans aan deze problematiek voor te leggen aan een juridische raadsman.
Voor de goede orde dient er te worden opgemerkt dat huidig advies op geen enkele wijze kan beschouwd worden als een formeel standpunt van het IBR.
Dit advies kan ook niet gebruikt worden in enige burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure.