20 april 2022

De beroepsbeoefenaar (revisor - accountant – boekhouder) maakt een plan op rekening houdende met de inlichtingen die hij bekomt van diegene welke hem consulteerden. Eén van de oprichters, heeft de informatie verstrekt voor de oprichters. In deze contractuele context is er een exoneratiebeding dat bepaalt "Deze opdracht werd door ons uitgevoerd volgens de regels van de kunst en op basis van de gegevens die u ons als opdrachtgever hebt bezorgd. Zoals we u reeds konden meedelen, hebben wij niet de mogelijkheid om de door u meegedeelde informatie grondig te toetsen en kunnen wij bijgevolg niet aansprakelijk gesteld worden, rechtstreeks noch onrechtstreeks, voor de eventuele schade die door foutieve en/of onvolledige informatie zou veroorzaakt worden”. De eisers in vrijwaring tonen niet aan waar de beroepsbeoefenaar een fout zou hebben gemaakt bij de uitvoering van zijn opdracht. Zij tonen niet aan dat het plan vertrekt van andere uitgangspunten, dan diegene welke aan de beroepsbeoefenaar werden verstrekt. Het exoneratiebeding kan dan ook in deze zin ten volle zijn uitwerking hebben. Het exoneratiebeding heeft de bedoeling elke aansprakelijkheid af te wijzen, voor het opmaken van een plan op basis van de informatie bekomen van X.

 

Als de beroepsbeoefenaar op basis van de informatie welke hij verkrijgt een plan opstelt, waaruit moeilijkheden te vrezen vallen op korte termijn, hetgeen hier het geval is, moet de beroepsbeoefenaar het advies geven met dergelijk financieel plan de vennootschap niet op te richten of vooraleer op te richten middelen ter externe financiering te zoeken. Op dit punt speelt het exoneratiebeding niet, dit exoneratiebeding beoogt enkel te vrijwaren voor de juistheid van de verkregen informatie. Hierboven is aangetoond dat het plan zelf uitgaat van een zeer krappe liquiditeitsratio, zodat de problemen voorspelbaar waren.

 

Y bewijst niet dat zij aan bovenvermelde adviesverplichting heeft voldaan. Er is geen enkel bewijs van enig communicatie naar diegene die de opdracht gaf, dat met dergelijk financieel plan de vennootschap kort na de oprichting in financiële moeilijkheden dreigde te komen.

 

De rechtbank neemt aan dat de verantwoordelijkheid van Y betrokken is wat de adviesplicht betreft. De eisers in vrijwaring zouden echter moeten bewijzen dat indien Y aan haar adviesplicht had voldaan de vennootschap niet zou zijn opgericht. Dit feit wordt niet aannemelijk gemaakt, wel kan aangenomen worden dat indien Y aan de adviesplicht had voldaan, de kans bestond dat de oprichters maatregelen zouden hebben genomen om hieraan te verhelpen bijvoorbeeld door een langere externe financiering te voorzien dan gebudgetteerd of dat zij de vennootschap niet zouden hebben opgericht. Het verlies van die kans doet schade ontstaan welke ex aequo et bono kan worden begroot. Dit resulteert in het gegrond verklaren van de vordering in vrijwaring voor de helft