10 mei 2022

  1. Heeft de CBN een nieuw standpunt ingenomen inzake de voorlopige neerlegging van de niet-goedgekeurde jaarrekening na het tegenovergesteld standpunt van de NBB?  De jaarrekening 2020 is opgemaakt door het bestuursorgaan waarover de commissaris verslag heeft uitgebracht. Het bestuursorgaan heeft een algemene vergadering bijeengeroepen voor de enige aandeelhouder, de Belgische moedervennootschap, maar omwille van onenigheid tussen aandeelhouders bij de moedervennootschap verschijnt de vaste vertegenwoordiger niet. Quid naleving van het WVV en invloed ervan op het verslag van de commissaris over de jaarrekening 2021? De volgende situatie wordt beschreven:

 

Basisdocument: ICCI advies dd. 26 april 2021 "Voorlopige neerlegging van niet goedgekeurde jaarrekeningen"

 

Er wordt verwezen naar het tegengestelde standpunt van het CBN in haar advies 2020/12 en van de NBB, met als besluit "Het ICCI heeft dit meningsverschil ook kenbaar gemaakt aan de CBN, die nog niet heeft gereageerd."

 

Vraag 1: heeft het CBN een nieuw standpunt ingenomen?

 

Vraag 2: in een casus is de jaarrekening 2020 opgemaakt door het bestuursorgaan, besproken op de AV en de commissaris bracht verslag uit. Het bestuursorgaan heeft een AV bijeengeroepen, er is slechts 1 aandeelhouder, Belgische moederonderneming, vast vertegenwoordigd door 1 persoon trouwens. Doch deze verschijnt niet omwille van onenigheid tussen aandeelhouders bij de moederonderneming. Quid naleving van WVV en invloed op het verslag van de commissaris over 2021.”

 

  1. Om de eerste vraag te beantwoorden, wil het ICCI enerzijds  erop wijzen dat het CBN-advies 2020/12 nog steeds op de website van het CBN is gepubliceerd. Punt 7 van het advies luidt nog steeds als volgt: “indien de jaarrekening niet binnen de termijn van zeven maanden [na afsluiting van het boekjaar] werd goedgekeurd door de algemene vergadering, dient het bestuursorgaan deze toch te publiceren met inachtneming van artikel 3:3, § 1, tweede lid KB WVV.” Anderzijds blijft de NBB de neerlegging van niet-goedgekeurde jaarrekeningen weigeren. Van zijn zijde heeft het ICCI zowel met de CBN als met de NBB contact genomen met als doel  een oplossing te vinden. Tot op heden heeft het ICCI evenwel nog geen enkele reactie op deze uitnodiging ontvangen.

     

    Om de tweede vraag te beantwoorden, begrijpt het ICCI dat  een antwoord gewenst wordt op (i) de gevolgen van een algemene vergadering die geen formeel besluit kon nemen bij afwezigheid van de aandeelhouder en de niet-neerlegging van de jaarrekening door het bestuursorgaan, en (ii) de gevolgen van deze situaties voor het verslag van de commissaris over het volgende boekjaar. 

     

  2. Wat betreft het eerste luik van de tweede vraag wil het ICCI de aandacht vestigen op de gevolgen die dit kan hebben voor de verantwoordelijkheden van het bestuursorgaan, van de commissaris en van de ondernemingsraad.

     

    Artikel 5:98, tweede lid (BV) ([1]) van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (hierna “WVV”) bepaalt dat:

     

    Na de goedkeuring van de jaarrekening, beslist de algemene vergadering bij afzonderlijke stemming over de aan de bestuurders en commissaris te verlenen kwijting. Deze kwijting is alleen dan rechtsgeldig, wanneer de ware toestand van de vennootschap niet wordt verborgen door enige weglating of onjuiste opgave in de jaarrekening, en, wat de met de statuten of met dit wetboek strijdige verrichtingen betreft, wanneer deze bepaaldelijk zijn aangegeven in de oproeping”.

     

    Met deze kwijting erkent de algemene vergadering dat het bestuursorgaan en de commissaris hun mandaat op regelmatige wijze hebben vervuld en doet de vennootschap afstand van een (mogelijke latere) vordering in aansprakelijkheid op basis van artikel 5:103 (BV) ([2]).

     

    De kwijting heeft beperkte gevolgen ([3]). Enerzijds dekt de kwijting alleen de aansprakelijkheid van de bestuurders/commissaris jegens de vennootschap. In dit opzicht belet de aan een bestuurder verleende kwijting niet dat derden die niet over deze kwijting hebben beslist, een vordering wegens aansprakelijkheid instellen. Anderzijds heeft de kwijting alleen betrekking op handelingen die zijn verricht tijdens het boekjaar dat aanleiding heeft gegeven tot de jaarrekening die ter goedkeuring aan de algemene vergadering is voorgelegd en op grond waarvan deze laatste vervolgens tot kwijting heeft besloten.

     

    Voor meer informatie over dit punt, verwijst het ICCI naar de ICCI-publicatie 2019-1 De commissaris en de andere organen of comités van de gecontroleerde entiteit ([4]) en in het bijzonder naar de pagina’s 94-96 die de aansprakelijkheidsvordering van de vennootschap t.a.v. de commissaris betreffen.

     

    Volgens het Hof van Cassatie bestaat de verplichting in hoofde van de bestuurders om de jaarrekening openbaar te maken slechts in zover deze door de algemene vergadering werd goedgekeurd. Het Hof is immers van oordeel dat de algemene vergadering soeverein beslist wanneer zij de jaarrekening goedkeurt ([5]).Gelet op het bovenvermelde arrest van het Hof van Cassatie is het ICCI van oordeel dat de niet-openbaarmaking van de niet goedgekeurde jaarrekening niet kan worden beschouwd als een fout die een aansprakelijkheidsvordering op grond van artikel 2:56 (voor de bestuurders) of 3:71 (voor de commissaris) WVV mogelijk maakt. Om dezelfde reden lijkt het volgens het ICCI dat de strafsanctie van artikel 3:43 WVV evenmin van toepassing kan zijn.

     

  3. Wat betreft het tweede luik van de tweede vraag wenst het ICCI te verwijzen naar § 123 van de Bijkomende Norm (Herziene versie 2020) bij in de België van toepassing zijnde internationale auditstandaarden die voorziet in het nazicht van de neerlegging van de jaarrekening door de commissaris. Uit deze paragraaf volgt dat de niet-neerlegging van de jaarrekening door het bestuursorgaan zou moeten leiden tot een melding conform artikel 3:75, § 1, eerste lid, 9° WVV in het verslag van de commissaris betreffende de jaarrekening van het volgend boekjaar (in casu, in het verslag betreffende de jaarrekening 2021).

    ([1]) Artikelen 6:83 (CV), 7:109 en/of 7:149 (NV) bevatten soortgelijke bepalingen.

    ([2]) Artikelen 6:88 ( CV) en 7:156 (NV) van het WVV bevatten soortgelijke bepalingen.

    ([3]) J. Malherbe, Y. De Cordt, P. Lambrecht, P. Malherbe en H. Culot, « Droit des sociétés », 5de ed., Brussel, Larcier, 2020, p. 269.

    ([4]) Cf