7 maart 2008
Vormen de verplaatsingskosten een deel van de “honoraria” van de commissaris in de zin van artikel 134 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:65 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen?
Er wordt verwezen naar de ICCI-publicatie B. Tilleman, Het statuut van de commissaris, ICCI 2007/2, Brugge, die Keure, o.a. vanaf p. 81:
“Destijds oordeelde de Raad van het IBR, verwijzend naar een omzendbrief van 3 maart 1956 “dat de verplaatsingskosten die in België gemaakt worden, in de honoraria moeten begrepen worden, en dat enkel de verplaatsingskosten in het buitenland mogen terugbetaald worden buiten honoraria om”.
De Raad van het IBR oordeelt dat dit standpunt nog steeds van toepassing kan worden geacht. Hij vestigt weliswaar de aandacht op artikel 134, § 3, eerste lid W. Venn. (thans art. 134, § 6, tweede lid W. Venn.) / artikel 3:65, § 3, eerste lid van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, waarin een uitdrukkelijk verbod wordt voorzien voor de commissaris om van de vennootschap, buiten zijn honoraria enig voordeel, in welke vorm ook, te ontvangen. Volgens de Raad mogen verplaatsingskosten geenszins als aanvullende honoraria, die rechtstreeks of zijdelings de kosten van de wettelijke opdrachten als commissaris dekken, worden beschouwd. Verplaatsingen in het buitenland kunnen afzonderlijk worden terugbetaald. Deze kosten dienen echter redelijk te zijn en in rechtstreeks verband te staan met de commissarisopdracht (IBR, Jaarverslag, 1997, p. 40-41; IBR, Vademecum, Deel I: Rechtsleer, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2009, p. 561)”.
Het voorgelegde voorbeeld beantwoordt aan de hierboven vermelde beginselen, aangezien het totaal gefactureerde bedrag overeenstemt met het bedrag dat door de algemene vergadering werd goedgekeurd en dit ongeacht het feit of de bedrijfsrevisor, om redenen die hem eigen zijn, het wenselijk heeft geacht te vermelden hoe hij dit bedrag heeft opgesplitst.