16 december 2021
Kan een inbreng in natura van één derde van onverdeelde roerende goederen worden verricht en, zo ja, welke zijn de speciale aandachtspunten bij deze transactie?
“Een bedrijfshal is opgericht door een vennootschap (BV) door 3 personen/aandeelhouders/zaakvoerders, en is verdeeld in 3 compartimenten waarvan iedere zaakvoerder 1 in gebruik heeft en daar dan ook een huur voor betaalt aan de bedrijfshal-vennootschap.
De 3 kompanen hebben gezamenlijk machines gekocht elk voor ofwel 1/3 ofwel 1/2, naargelang met hoeveel ze de aankoop samen deden, in hun eigen eenmanszaak.
Nu wil één van de drie partijen, persoon C, een eigen werkvennootschap (BV) oprichten en zijn één derde deel van de in onverdeeldheid aangekochte roerende goederen in zijn eigen op te richten BV inbrengen als “beschikbare inbreng” met de uitgifte van aandelen die enkel aan hem zullen worden toegewezen.
Concreet stelt zich de vraag:
1° OF deze inbreng van één derde deel van de roerend goederen kan worden verricht?
- De roerende goederen kunnen NIET worden verdeeld, en elke partij (zijnde elk van de drie bestaande eenmanszaken) maakt gebruik van deze roerende goederen.
2° Welke zijn de speciale aandachtspunten bij deze transactie, bijv. moeten alle deelgenoten akkoord zijn met de inbreng van één derde van de onverdeelde roerende goederen?”
“Toepasselijke bepalingen
Elke vorm van mede-eigendom die vrijwillig is ontstaan, wordt geregeld door het contract. Bij gebreke van andersluidend beding, en onder voorbehoud van het navolgende, zijn de bepalingen van titel 4, ondertitel 1, van toepassing.”.
Artikel 3:70, dat hoort tot voormelde titel 4, ondertitel 1 van het nieuwe boek 3 “Goederen” van het Burgerlijke Wetboek, stelt:
“Bevoegdheden met betrekking tot het aandeel
Onder voorbehoud van andere bepalingen in dit Boek, kan elke mede-eigenaar zijn aandeel beheren, het overdragen en met zakelijke rechten bezwaren voor zover de onlichamelijke aard van het aandeel zich daar niet tegen verzet.”.
Volgens de publicatie IBR, Jaarverslag, 1990, p. 165, alsmede de IBR-publicatie: G. Bats, B. De Klerck, M. Vander Linden en E. Vanderstappen, Studies IBR, Inbreng in Natura en Quasi-Inbreng: Praktische Toepassingsgevallen, Brugge, die Keure, 2006, p. 101, nr. 229 omvat het voormelde artikel 3:70 van het nieuwe boek 3 “Goederen” van het Burgerlijke Wetboek (i.e. toenmalig art. 577-2, § 4 oud BW) het recht te vervreemden onder bezwarende titel en derhalve ook de inbreng in een vennootschap, die een vervreemding aan een rechtspersoon is. Indien de mede-eigendom wordt voortgezet, zal de rechtspersoon mede-eigenaar worden.
Daarenboven meent het ICCI dat desbetreffende inbreng in natura kan worden gerealiseerd zonder dat is vereist dat de mede-eigenaars van de in te brengen roerende goederen in onverdeeldheid (i.e. persoon A, B en C) hiermee akkoord gaan, want het betreft hier een vrijwillige mede-eigendom, zodat artikel 3:83 van het nieuwe boek 3 “Goederen” van het Burgerlijke Wetboek voor gedwongen mede-eigendom in casu niet van toepassing is.