31 mei 2022
Is een inbreng in natura van toekomstige vorderingen ingevolge een serviceovereenkomst door vennootschap A in vennootschap B tegen uitgifte van aandelen juridisch mogelijk?
“Kapitaalverhoging via inbreng in natura in een NV
Stel: vennootschap A verleent services aan vennootschap B ingevolge een serviceovereenkomst. Daardoor heeft vennootschap A toekomstige vorderingen op vennootschap B.
Een inbreng in natura van deze toekomstige vorderingen door vennootschap A in vennootschap B tegen uitgifte van aandelen is m.i. juridisch niet mogelijk.
Bij een inbreng in natura moet de inbreng immers definitief vaststaan.
Het goed dat wordt ingebracht, wordt uit het vermogen van de inbrenger gehaald. Maar de vordering kan slechts geboekt worden in de boekhouding van de inbrengende vennootschap als deze vaststaat.
Toekomstige vorderingen n.a.v. een overeenkomst staan nog niet definitief vast (vb. als de opdracht niet goed wordt uitgevoerd, dan wordt de factuur betwist).
Klopt mijn redenering aub?
Zelfs al zou een dergelijke inbreng juridisch mogelijk zijn, dan is deze m.i. niet aangewezen, omdat de bestuurders van de ontvangende vennootschap aansprakelijk zijn t.o.v. derden-belanghebbenden voor de overwaardering van de inbreng en dus voor het feit dat de vorderingen eventueel niet gerealiseerd worden.”
Voor de NV’s bepaalt artikel 7:6 van het WVV het volgende:
“Inbreng in natura komt slechts in aanmerking voor vergoeding met aandelen die het kapitaal vertegenwoordigen, wanneer hij bestaat uit vermogensbestanddelen die naar economische maatstaven kunnen worden gewaardeerd, met uitsluiting van verplichtingen tot de uitvoering van werk of dienstverleningen.”
Bovendien is er in casu geen sprake van een inbreng van nijverheid, doch van toekomstige vorderingen die zouden ontstaan als gevolg van het verrichten van diensten.
Volledigheidshalve kan het ICCI nog aangeven dat enkel vorderingen die zeker ( [1] ) zijn en niet voorwaardelijk ( [2] ) zijn het voorwerp kunnen uitmaken van een inbreng in natura ( [3] ).
( [1] ) Volgens P.F. Coppens moeten de woorden “zekere en vaststaande schulden of verliezen” worden geïnterpreteerd in de zin van artikel 1494 van het Gerechtelijk Wetboek, zijnde schulden of verliezen “die vast en zeker bestaan en waarvan het bedrag op het einde van het jaar of boekjaar bekend is”.