5 februari 2016
Het ICCI wenst eerst de aandacht te vestigen op het feit dat de rotatie opgelegd is door artikel 42 van de Auditrichtlijn 2006/43/EU.
Daarnaast verwijst het ICCI naar punt 2.2. van de Normen van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren inzake bepaalde aspecten verbonden met de onafhankelijkheid van de commissaris [1], dat het volgende bepaalt:
“De rotatie, bedoeld in punt 6.2. is enkel van toepassing op het commissarismandaat bij een organisatie van openbaar belang en van de belangrijke Belgische of buitenlandse filialen van zo’n organisatie naar Belgisch recht wanneer deze geconsolideerde jaarrekeningen opstelt.
De organisaties van openbaar belang zijn deze zoals gedefinieerd in artikel 2, 7° van de wet van 22 juli 1953.”.
De rotatie, bedoeld in punt 6.2. bestaat uit de vervanging van de vaste vertegenwoordiger wanneer een bedrijfsrevisorenkantoor als commissaris werd benoemd (interne rotatie), of in het geval het mandaat wordt uitgeoefend door een commissaris natuurlijke persoon, het mandaat over te dragen aan een confrater (externe rotatie) uiterlijk zes jaar na zijn benoeming.
Het ICCI is derhalve van oordeel dat de voornoemde rotatie ook van toepassing is op de belangrijke Belgische of buitenlandse dochterondernemingen (i.e. filialen) van een organisatie van openbaar belang naar Belgisch recht wanneer deze geconsolideerde jaarrekeningen opstelt. De dochterondernemingen die van verwaarloosbaar belang zijn vergeleken met de geconsolideerde jaarrekening vallen niet onder de rotatieplicht.
De omzetting in de Belgische wetgeving en reglementering van de wijzigingen aangebracht aan de Auditrichtlijn zal de regelgeving inzake rotatie evenwel wijzigen.
Indien de [beurs]genoteerde onderneming niet naar Belgisch recht is opgericht, is het ICCI van mening dat de norm van het IBR niet van toepassing is, maar dient te worden gekeken naar de buitenlandse wetgeving of regelgeving toepasselijk op de genoteerde vennootschap.