19 januari 2022

In het vennootschapsrecht kunnen ingeval van een deficitair faillissement de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijks bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van de schulden van de onderneming ten belope van het tekort, indien een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement (art. 265, 409 en 530 W.Venn.) Deze aansprakelijkheidsgrond is thans opgenomen in artikel XX.225 van het Wetboek van economisch recht.

 

Deze aansprakelijkheid geldt niet voor bestuurders/zaakvoerders van een kleine onderneming waarin over de drie boekjaren voor het faillissement, of, indien de onderneming sedert minder dan drie jaar is opgericht, alle boekjaren voor het faillissement, een gemiddelde omzet van minder dan 620 000 euro, buiten de belasting over de toegevoegde waarde, heeft verwezenlijkt en waarin het totaal van de balans bij het einde van het laatste boekjaar niet hoger was dan 370 000 euro (art. XX.225, § 2 WER).

 

De vraag rijst evenwel op wie de bewijslast rust om deze uitzondering in te roepen: op de individuele schuldeiser of de curator dan wel op de geviseerde bestuurder/zaakvoerder?

 

Het standpunt in de rechtsleer dat het aan de bestuurder/zaakvoerder toekomt om aan te tonen onder deze uitzondering te vallen, werd bevestigd door het Hof van Cassatie in het arrest van 2 december 2021:

Uit de samenhang van deze wetsbepalingen [art. 870 Ger.W. en art. 265 W.Venn.] volgt dat de zaakvoerder dient te bewijzen dat de in artikel 265, tweede lid, Wetboek van Vennootschappen bedoelde drempels niet zijn overschreden zodat artikel 265, eerste lid, Wetboek van Vennootschappen niet op hem kan worden toegepast.

Het onderdeel dat ervan uitgaat dat de curator dient te bewijzen dat de gefailleerde vennootschap de drempels van artikel 265, tweede lid, Wetboek van Vennootschappen overschrijdt, berust op een onjuiste rechtsopvatting en faalt bijgevolg naar recht.