11 juni 2012
Kan een bedrijfsrevisor conventioneel met een vennootschap waarvoor hij een punctuele revisorale opdracht dient uit te voeren (bijvoorbeeld controle en verslaggeving in het kader van artikel 181 van het Wetboek van vennootschappen) afspreken dat zijn erelonen worden aangerekend aan de moedervennootschap (bijvoorbeeld omdat de vennootschap in kwestie geen fondsen meer heeft)?
Indien het antwoord positief is, blijft dit antwoord ongewijzigd indien men weet dat de onderneming in kwestie niet aan de BTW is onderworpen, en de moedervennootschap in het buitenland is gevestigd, zodat deze facturatie aan de moedervennootschap (die wel aan de lokale BTW is onderworpen) geschiedt met vrijstelling van de BTW?
Als antwoord op de eerste vraag is het ICCI van mening dat de vraag naar wettelijke revisorale opdrachten uitgaat van de Belgische (dochter)vennootschap en dat deze ook de bestemmeling is van deze prestaties. Bijgevolg dient de Belgische (dochter)vennootschap de geadresseerde te zijn van de honorariumnota’s voor deze prestaties en niet een derde, zij het de (buitenlandse) moedervennootschap.
Het voorgaande neemt uiteraard niet weg dat er een overeenkomst tussen het bedrijfsrevisorenkantoor en de Belgische (dochter)vennootschap in aanwezigheid van de (buitenlandse) moedervennootschap kan worden opgesteld, waarbij deze laatste zich borg stelt voor de betaling van de erelonen.
Betreffende de tweede vraag wenst het ICCI uw aandacht te vestigen op het feit dat het ICCI geen gevolg kan geven aan vragen van overwegend fiscale aard.