22 augustus 2022
Volgende vraag wordt gesteld:
“Is het een bedrijfsrevisor of bedrijfsrevisorenkantoor deontologisch toegestaan om een commissie te betalen voor de aanbreng van een wettelijke opdracht? Brengt dit de onafhankelijkheid niet in gevaar? E.g., Er wordt een cliënt aangebracht door een accountantskantoor voor een inbreng in natura. Hier wordt in ruil een vergoeding voor gevraagd door het accountantskantoor”
Artikel 2, 3° van dezelfde wet definieert ‘beroepsbeoefenaar’ als: “de gecertificeerd accountant, de gecertificeerd belastingadviseur, de accountant, de fiscaal accountant en de stagiairs die de beroepsactiviteiten uitoefenen als zelfstandige in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, alsook de erkende rechtspersonen;”
Het ICCI is derhalve van oordeel dat het verboden is voor een accountantskantoor om in ruil voor het aanbrengen van een cliënt voor een wettelijke opdracht (bv. een inbreng in natura) een commissie- of makelaarsloon of welk voordeel dan ook te ontvangen van een bedrijfsrevisor of een bedrijfsrevisorenkantoor.
Ҥ 1. Bij het vervullen van de hem toevertrouwde revisorale opdrachten handelt de bedrijfsrevisor in volledige onafhankelijkheid, met respect van de beginselen van de beroepsethiek. Deze hebben minstens betrekking op de verantwoordelijkheid voor het openbaar belang van de bedrijfsrevisor, zijn integriteit en objectiviteit, alsmede zijn vakbekwaamheid en professionele zorgvuldigheid.
De bedrijfsrevisor mag niet betrokken zijn bij de besluitvorming van de entiteit waarvoor hij de revisorale opdracht uitvoert.
Dit geldt eveneens voor elk natuurlijk persoon die zich in een positie bevindt waarbij hij een directe of indirecte invloed kan uitoefenen op de uitkomst van de revisorale opdracht.
§ 2. De onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor dient vanuit twee onlosmakelijk verbonden gezichtspunten te worden beoordeeld:
1° de onafhankelijkheid qua geesteshouding, namelijk een morele houding waarbij alleen de overwegingen die voor de toevertrouwde taak van belang zijn, in aanmerking worden genomen bij de te nemen beslissingen in het kader van de uitvoering van een revisorale opdracht, en
2° de onafhankelijkheid in schijn, namelijk de noodzaak om situaties en feiten te vermijden die in die mate van belang zijn dat zij een redelijk denkende en geïnformeerde derde ertoe kunnen brengen de bekwaamheid van de bedrijfsrevisor om objectief te handelen, in vraag te stellen”.
---------------------------