22 augustus 2022

Volgende vraag wordt gesteld:

Is het een bedrijfsrevisor of bedrijfsrevisorenkantoor deontologisch toegestaan om een commissie te betalen voor de aanbreng van een wettelijke opdracht? Brengt dit de onafhankelijkheid niet in gevaar? E.g., Er wordt een cliënt aangebracht door een accountantskantoor voor een inbreng in natura. Hier wordt in ruil een vergoeding voor gevraagd door het accountantskantoor

 

  1. Artikel 47 van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur, bepaalt het volgende: 
    Het is de beroepsbeoefenaar verboden om op enigerlei wijze commissie- of makelaarslonen of welk voordeel dan ook toe te kennen of te ontvangen dat verband houdt met zijn opdrachten.


    Artikel 2, 3° van dezelfde wet definieert ‘beroepsbeoefenaar’ als: “de gecertificeerd accountant, de gecertificeerd belastingadviseur, de accountant, de fiscaal accountant en de stagiairs die de beroepsactiviteiten uitoefenen als zelfstandige in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, alsook de erkende rechtspersonen;

    Het ICCI is derhalve van oordeel dat het verboden is voor een accountantskantoor om in ruil voor het aanbrengen van een cliënt voor een wettelijke opdracht (bv. een inbreng in natura) een commissie- of makelaarsloon of welk voordeel dan ook te ontvangen van een bedrijfsrevisor of een bedrijfsrevisorenkantoor.

  2. Artikel 12, §§ 1 en 2 van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, bepaalt het volgende:

    § 1. Bij het vervullen van de hem toevertrouwde revisorale opdrachten handelt de bedrijfsrevisor in volledige onafhankelijkheid, met respect van de beginselen van de beroepsethiek. Deze hebben minstens betrekking op de verantwoordelijkheid voor het openbaar belang van de bedrijfsrevisor, zijn integriteit en objectiviteit, alsmede zijn vakbekwaamheid en professionele zorgvuldigheid.

    De bedrijfsrevisor mag niet betrokken zijn bij de besluitvorming van de entiteit waarvoor hij de revisorale opdracht uitvoert.

    Dit geldt eveneens voor elk natuurlijk persoon die zich in een positie bevindt waarbij hij een directe of indirecte invloed kan uitoefenen op de uitkomst van de revisorale opdracht.

    § 2. De onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor dient vanuit twee onlosmakelijk verbonden gezichtspunten te worden beoordeeld:

      1° de onafhankelijkheid qua geesteshouding, namelijk een morele houding waarbij alleen de overwegingen die voor de toevertrouwde taak van belang zijn, in aanmerking worden genomen bij de te nemen beslissingen in het kader van de uitvoering van een revisorale opdracht, en

      2° de onafhankelijkheid in schijn, namelijk de noodzaak om situaties en feiten te vermijden die in die mate van belang zijn dat zij een redelijk denkende en geïnformeerde derde ertoe kunnen brengen de bekwaamheid van de bedrijfsrevisor om objectief te handelen, in vraag te stellen”.

  3. Het feit voor een bedrijfsrevisor of een bedrijfsrevisorenkantoor om in ruil voor het aanbrengen van een cliënt voor een wettelijke opdracht (bv. een inbreng in natura) een commissie- of makelaarsloon of welk voordeel dan ook toe te kennen aan een accountantskantoor lijkt voor het ICCI volledig in strijd met zowel de onafhankelijkheid qua geesthouding, als de onafhankelijkheid in schijn. 
  4. Het ICCI verwijst voor het overige naar voormalig artikel 22, eerste lid van het toenmalig koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren (“Het is de bedrijfsrevisoren verboden om op enigerlei wijze commissie- of makelaarslonen of welkdanig voordeel ook, dat verband houdt met hun opdrachten, toe te kennen of te ontvangen.”) ( [1] ).

---------------------------


( [1] ) Opgeheven bij art. 1, 1° KB van 11 september 2020 tot opheffing van de koninklijke besluiten bedoeld in artikel 145, 1°, 2°, 4°, 7°, 8° en 12° van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren (BS 22 september 2020).