2 maart 2016

Tijdens de aldus heromschreven misdrijfperiode stelden eerst artikel 64ter Vennootschappenwet, vervolgens artikel 134, § 2, Wetboek van Vennootschappen, strafbaar met de straffen bepaald in artikel 204 Vennootschappenwet, vervolgens artikel 170, 1°, Wetboek van Vennootschappen, het niet-naleven van de volgende verplichting: "De vervulling door de commissaris van uitzonderlijke werkzaamheden of van bijzondere opdrachten kan slechts op bijzondere wijze worden bezoldigd voor zover het jaarverslag verantwoording verstrekt over hun voorwerp en de eraan verbonden bezoldiging."

 

Artikel 134 Wetboek van Vennootschappen werd vervangen bij artikel 101 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen en vervolgens bij artikel 4 van het Koninklijk besluit van 25 april 2007 tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen met het oog op het omzetten van bepalingen van de Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad.

 

Als gevolg van die vervanging bepaalt artikel 134, § 3, Wetboek van Vennootschappen, waarvan de niet-vervulling nog steeds strafbaar is met de straffen bepaald in artikel 170, thans 2 a, van dat wetboek, vanaf 27 april 2007: "De bedragen van de bezoldiging verbonden aan uitzonderlijke werkzaamheden of bijzondere opdrachten uitgevoerd binnen de vennootschap waarvan de commissaris de jaarrekening controleert, bedoeld in artikel 142, door de commissaris enerzijds, en door een met de commissaris verbonden persoon anderzijds, worden vermeld in de toelichting bij de jaarrekening volgens de volgende categorieën (..)."

 

Krachtens artikel 5, § 2, van voormeld Koninklijk besluit is de wijziging van toepassing op de jaarrekeningen die vanaf 30 juni 2007 worden afgesloten.

 

Artikel 2, tweede lid, Strafwetboek bepaalt: "Indien de straf, ten tijde van het vonnis bepaald, verschilt van die welke ten tijde van het misdrijf was bepaald, wordt de minst zware straf toegepast."

 

Die bepaling heeft enkel tot gevolg dat de beklaagde retroactief aanspraak kan maken op een gunstiger regime dan datgene dat van toepassing was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit, wanneer uit die nieuwe regeling blijkt dat het inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van dat feit is gewijzigd.

 

De opeenvolgend gewijzigde bepalingen zoals hiervoor vermeld, beogen de transparantie te verzekeren van de bezoldiging voor uitzonderlijke werkzaamheden of bijzondere opdrachten die de commissaris en met hem verbonden personen binnen de gecontroleerde vennootschappen uitvoeren, omdat die werkzaamheden afbreuk kunnen doen aan de onafhankelijkheid van de commissaris bij het uitvoeren van zijn controleopdracht Die onafhankelijkheid is van wezenlijk belang voor het vertrouwen van kredietverleners en andere belanghebbenden in de financiële informatie van ondernemingen en raakt dus het algemeen belang.

 

Uit de tekst en de ontstaansgeschiedenis van de richtlijn 2006/43/EG en het Koninklijk besluit van 25 april 2007 volgt dat zij met de aanpassing van de wijze waarop de transparantieverplichting moet vervuld worden, niet de intentie hadden die verplichting af te zwakken of de strafwaardigheid van het niet naleven ervan op te heffen.

 

Het niet-vervullen van die verplichting op de wijze zoals heromschreven door het arrest, is dan ook nog steeds strafbaar met betrekking tot de jaarrekeningen, afgesloten vóór 30 juni 2007.