19 juli 2010

Is volgende formulering in overeenstemming met de wettelijke en deontologische voorschriften?

 

De algemene vergadering van een vennootschap benoemt een bedrijfsrevisor als commissaris voor een termijn van 3 jaar. De vergoeding van de commissaris wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld. Alle rechtstreekse bij derden specifiek gecontracteerde kosten noodzakelijk voor de uitvoering van zijn mandaat, zijn niet begrepen in de honoraria en worden bijkomend gefactureerd, inbegrepen de veranderlijke bijdragen omzet (bijdrage per mandaat incl.) die het bedrijfsrevisorenkantoor van de commissaris aan het IBR verschuldigd is

 

Enerzijds verwijst het ICCI naar artikel 134, § 2 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:65, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen dat bepaalt dat de honoraria van de commissarissen in een vast bedrag bestaat dat bij de aanvang van hun opdracht door de algemene vergadering wordt vastgesteld en dat dit bedrag enkel kan worden gewijzigd mits onderling akkoord van de partijen. De niet-naleving van deze voorschriften kan zelfs strafrechtelijk worden gesanctioneerd in de entiteiten onderhevig aan het Wetboek van vennootschappen(art. 170, eerste lid, 2° W. Venn.). In het Wetboek van vennootschappen en verenigingen echter, is de specifieke strafsanctie op de niet-naleving van de regels betreffende de honoraria van de commissaris niet hernomen in artikel 3:96 WVV. In de memorie van toelichting geeft de wetgever hiervoor de volgende motivatie: “Ook is een specifieke strafsanctie op de niet-naleving van de regels betreffende de honoraria van de commissaris (artikel 170, eerste lid, 2°, W.Venn.) niet nodig. De nietigheid van het besluit tot toekenning van de honoraria kan worden uitgesproken (er is geen rechtsgrond om de vergoeding te ontvangen). Bovendien kunnen onterecht betaalde vergoedingen worden teruggevorderd op grond van het burgerlijk recht (artikel 1377 van het Burgerlijk Wetboek).[1].

Anderzijds bepaalt artikel 135, § 1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:66,
§ 1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen dat de commissarissen worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van drie jaar. De voormalige Commissie voor Ethische Zaken van het Instituut heeft bevestigd (1) dat de honoraria van de commissaris, met toepassing van de wet, worden bepaald voor de duur van het mandaat, namelijk drie jaar.

 

De bepaling dat de vergoeding van de commissaris jaarlijks opnieuw vastgelegd wordt is bijgevolg in strijd met de wettelijke bepalingen terzake. 

 

Bovendien vermeldt het door u aangehaalde voorbeeld per vergissing dat de vergoeding van de commissaris vastgesteld wordt door het bedrijfsrevisorenkantoor. Deze vergoeding wordt natuurlijk vastgesteld door de algemene vergadering.

 

Verder verwijst het ICCI naar het Vademecum Deel 1: Rechtsleer, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2009, p. 561, alsook naar het Jaarverslag 2008, p. 79.

 

Deze bronnen verduidelijken het standpunt van de Raad van het IBR met betrekking tot de bedragen die al dan niet bovenop de erelonen goedgekeurd door de algemene vergadering mogen worden aangerekend:

 

(i) Kantoorkosten: Voor de Raad is het onaanvaardbaar dat de algemene vergadering het bedrag van de commissaris vaststelt exclusief kantoorkosten. 

Verplaatsingskosten: Enkel verplaatsingskosten in het buitenland mogen terugbetaald worden buiten de honoraria, voor zover deze kosten redelijk zijn en in rechtstreeks verband staan met de commissarisopdracht. De Raad vestigt de aandacht op artikel 134, § 6 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:65, § 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, waarin in een uitdrukkelijk verbod wordt voorzien voor de commissaris om van de vennootschap, buiten zijn honoraria enig voordeel, in welke vorm ook, te ontvangen. De terugbetaling van buitenlandse verplaatsingskosten mag dus op geen enkele manier enig voordeel vertegenwoordigen voor de commissaris.

 

(iii) Indexering en andere clausules inzake verhoging van erelonen: Deze clausules zijn aanvaardbaar voor zover (a) de partijen vooraf overeenstemming hebben bereikt over de objectieve toepassingscriteria van deze clausules en (b) zij geen ruimte laten voor interpretatie en geen onderhandelingen veronderstellen tussen de commissaris en de gecontroleerde entiteit.

 

(iv) Variabele bijdragen aan het Instituut: Het toevoegen van deze bijdragen (zowel de variabele bijdrage gebaseerd op de omzet als de bijdrage per mandaat) aan de erelonen is toegelaten voor zover aan dezelfde voorwaarden als deze opgenomen in punt (iii) is voldaan.

 


(1) Cf. IBR, Vademecum Deel 1: Rechtsleer, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2009, p. 559.



[1] MvT wetsontwerp tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer, 2017-18, nr. 3119/001, p. 116, http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/3119/54K3119001.pdf.