22 oktober 2010

Een buitenlandse confrater vraagt een bedrijfsrevisor een waardering te doen van de aandelen van een vennootschap waar zij commissaris zijn.

 

Deze waardering zal door de confrater worden gehanteerd in het kader van zijn inbrengverslag van de aandelen, van de door de bedrijfsrevisor gecontroleerde vennootschap, in een buitenlandse holding. Mag hij deze waarderingsopdracht van aanvaarden?

-------

Het ICCI wenst te melden dat een waarderingsopdracht van een vennootschap waarvan men commissaris is tegenstrijdig lijkt met de onafhankelijkheidsregels van ons beroep. Het ICCI meent dan ook dat desbetreffende opdracht niet mag worden aanvaard.

Artikel 133, § 9 van het Wetboek van vennootschappenstipuleert: “de Koning bepaalt (…) limitatief de prestaties (…) die van aard zijn de onafhankelijkheid van de commissaris in het gedrang te brengen.”. Deze bepaling werd uitgevoerd door artikel 183ter van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 die in het bijzonder voorziet dat [1]:

 “De commissaris kan zich, onverminderd de bepalingen van artikel 3, 7bis en 8 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren en van de bepalingen vervat in de artikelen 4 tot 14 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van bedrijfsrevisoren en onverminderd de overige bepalingen in artikel 133 van het Wetboek van vennootschappen, niet onafhankelijk verklaren in geval… (hij) …

…  

4° instaat voor het waarderen van de elementen van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening van de gecontroleerde vennootschap indien deze een belangrijk element vormen van de jaarrekening;

…”. /

Verscheidene interpretaties van artikel 183ter, 4° van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 (intussen opgeheven door het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen) waren mogelijk: ofwel had het verbod enkel betrekking op de waardering van de elementen van het patrimonium van de betrokken vennootschap in de jaarrekeningen van deze betrokken vennootschap, ofwel viseerde zij de waardering, voor welk doel dan ook, van haar patrimonium.

Het is dus niet uitgesloten dat de uitvoering van de opdracht in kwestie als verboden kon worden beschouwd. Het ICCI was in ieder geval van mening dat het aanvaarden van de opdracht vatbaar is voor potentiële bedreigingen voor de verdere uitvoering van uw mandaat, onder meer bij de beoordeling van voorzieningen, waardeverminderingen en eventuele herwaarderingsmeerwaarden die de vennootschap wenst te boeken.

 

Door de invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen heeft de wetgever voormeld aspect duidelijker geformuleerd. Artikel 3:63, §1 en §2, 4° van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen stipuleert namelijk:

Een commissaris alsook ieder lid van het netwerk bedoeld in artikel 3:56 waartoe een commissaris behoort, mogen noch direct, noch indirect verboden niet-controlediensten verstrekken aan de vennootschap onderworpen aan de wettelijke controle, haar moedervennootschap en de ondernemingen waarover zij de controle heeft binnen de Europese Unie tijdens:

  1° de periode tussen het begin van de gecontroleerde periode en het uitbrengen van het controleverslag; en

  2° het boekjaar onmiddellijk voorafgaand aan de onder 1° bedoelde periode, voor de diensten bedoeld in paragraaf 2, 3°.

  § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt onder "verboden niet-controlediensten" verstaan:

(...)

  4° waarderingsdiensten, met inbegrip van waarderingen in verband met actuariële diensten of ondersteuningsdiensten bij rechtsgeschillen;”.

 

Bijgevolg mag deze waarderingsopdracht niet worden aanvaard.

 

[1] Zie hiervoor eveneens IBR, Vademecum, 2009,  Deel I, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, p. 359.