2 oktober 2007
Is het feit dat een vennootschap niet langer verplicht is een commissaris te benoemen een wettige reden om het mandaat van de bedrijfsrevisor vroegtijdig op te zeggen, en, zo ja, hoe worden de honoraria vastgesteld?
Artikel 135 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:66 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen , is de duur van het mandaat van de commissaris wettelijk vastgelegd op een hernieuwbare termijn van drie jaren. Deze termijn is tegelijk een dwingende minimum- en maximumtermijn en de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren is van oordeel dat de bedrijfsrevisoren moeten worden benoemd voor een duur van drie jaar. Bijgevolg is de betrokken commissaris slechts benoemd voor een periode van drie jaar. Het principe is dat de termijn van drie jaar loopt van de gewone algemene vergadering die de commissaris benoemt tot de gewone algemene vergadering die zich moet uitspreken over de derde jaarrekening waarover de commissaris een controleverslag moet opstellen. Na drie boekjaren verstrijkt het mandaat van de commissaris van rechtswege op de eerstvolgende gewone algemene vergadering.
Voormeld artikel 135, § 1, tweede lid W. Venn. / artikel 3:66 § 1, eerste lid bepaalt eveneens: “Op straffe van schadevergoeding kan de commissaris tijdens zijn opdracht alleen om wettige redenen worden opgezegd door de algemene vergadering. Meer in het bijzonder is een verschil van mening over een boekhoudkundige verwerking of een controleprocedure op zich geen wettige reden voor opzegging.”
Het feit dat de vennootschap niet meer beantwoordt aan de criteria die een vennootschap verplichten om een commissaris aan te stellen, kan niet worden beschouwd als een wettige reden (cf. Arrest van het Hof van Beroep te Luik van 23 november 1989, R.P.S., 1990, p. 178).
Wat de honoraria van de commissaris betreft, wordt naar artikel 134, § 2, eerste lid van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:65, § 2, eerste lid van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen verwezen, meer bepaald de tweede paragraaf, dat stelt dat:
“Bij de aanvang van de opdracht van de commissarissen worden hun honoraria vastgesteld door de algemene vergadering. Deze honoraria bestaan in een vast bedrag dat de naleving van de controlenormen waarborgt. De honoraria kunnen niet worden gewijzigd dan met instemming van partijen. Ze worden vermeld in de toelichting bij de jaarrekening”.
Dit impliceert dat een gewone of buitengewone algemene vergadering de plicht heeft de honoraria van de commissaris vast te stellen, rekening houdend met de voorwaarde vermeld in voormeld artikel 134, § 2 W. Venn. / artikel 3:65, § 2 WVV. Indien de algemene vergadering weigert dit te doen kan de commissaris zich richten tot de voorzitter van de ondernemingsrechtbank.