14 juni 2012
Moet de voorziening voor de kosten van ontbinding en vereffening beschouwd worden als een passiva (cf. nieuw art. 184, § 5 W. Venn. / art. 2:80 WVV)?
Zo ja, moet hieraan tegemoet gekomen worden door op voorhand de notaris, accountant en bedrijfsrevisor voldoende te provisioneren?
Als antwoord op de eerste vraag verwijst het ICCI naar artikel 184, § 5, 2° van het Wetboek van vennootschappen / artikel 2:80 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen dat het volgende stipuleert:
“ § 5. Onverminderd artikel 181, zijn een ontbinding en vereffening in één akte slechts mogelijk mits naleving van de volgende voorwaarden:
(…);
2° alle schulden ten aanzien van derden zijn terugbetaald of de nodige gelden om die te voldoen werden geconsigneerd;
(…).” /
“Onverminderd artikel 2:71, zijn een ontbinding en de sluiting van de vereffening in één akte mogelijk met naleving van de volgende voorwaarden:
(...);
2° alle schulden ten aanzien van vennoten of aandeelhouders, of derden zoals vermeld in de staat van activa en passiva bedoeld in artikel 2:71, § 2, tweede lid, zijn terugbetaald of de nodige gelden om die te voldoen werden geconsigneerd; de commissaris of, als er geen commissaris is, de bedrijfsrevisor of externe accountant die overeenkomstig artikel 2:71, § 2, derde lid, een verslag opmaakt, bevestigt deze betaling of consignatie in de conclusies van zijn verslag; de terugbetaling of consignatie is evenwel niet vereist voor wat betreft de schulden aan aandeelhouders, vennoten of derden wiens schuldvordering is opgenomen in de staat van activa en passiva bedoeld in artikel 2:71, § 2, tweede lid, en die schriftelijk hebben bevestigd in te stemmen met de toepassing van dit artikel; de commissaris of, als er geen commissaris is, de bedrijfsrevisor of externe accountant die overeenkomstig artikel 2:71, § 2, derde lid, een verslag opmaakt, bevestigt dit schriftelijk akkoord in de conclusies van zijn verslag;”.
Vervolgens stelt artikel 181, § 1, tweede lid van het Wetboek van vennootschappen:
“Bij dat verslag wordt een staat van activa en passiva gevoegd, die niet meer dan drie maanden voordien is vastgesteld. Voor de gevallen waarin de vennootschap besluit haar activiteiten te beëindigen of indien niet langer ervan kan worden uitgegaan dat de vennootschap haar bedrijf zal voortzetten, wordt voornoemde staat, behoudens met redenen omklede afwijking, opgesteld conform de waarderingsregels vastgesteld ter uitvoering van artikel 92.”
Deze waarderingsregels vastgesteld ter uitvoering van artikel 92 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen zijn bepaald in het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. In het bijzonder bepaalt artikel 3:6, § 2 van voormeld koninklijk besluit van 29 april 2019 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen dat indien de vennootschap, VZW, IVZW of stichting besluit haar bedrijf stop te zetten, de waarderingsregels dienovereenkomstig moeten worden aangepast. In het bijzonder geldt het volgende:
a) de oprichtingskosten moeten volledig worden afgeschreven;
b) voor de vaste en de vlottende activa moet zo nodig tot aanvullende afschrijvingen of waardeverminderingen worden overgegaan om de boekwaarde terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde;
c) een voorziening moet worden gevormd voor de kosten die verbonden zijn aan de beëindiging van de werkzaamheden, inzonderheid voor de aan het personeel uit te keren vergoedingen.
Voorbeelden van kosten die verbonden zijn aan de beëindiging van de werkzaamheden kunnen inderdaad het ereloon van de notaris, de commissaris, bedrijfsrevisor of accountant zijn.
Uit voorgaande tekstanalyse volgt logischerwijze dat voorzieningen voor de kosten van ontbinding en vereffening dienen te worden beschouwd als passiva in het kader van het nieuwe artikel 184, § 5 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 2:80 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
Als antwoord op de tweede vraag meent het ICCI dat hieraan inderdaad tegemoet kan worden gekomen door de notaris, accountant en bedrijfsrevisor reeds vóór de invereffeningstelling te vergoeden (en desgevallend de teveel betaalde sommen tijdens de vereffening te recupereren), teneinde desbetreffende passiva te kunnen wegwerken [1]. Op deze wijze zullen, bij de opstelling van de staat van activa en passiva in de fase van de invereffeningstelling, (i) geen passiva meer voorkomen in de vorm van een voorzieningen voor kosten van ontbinding en vereffening; en (ii) artikel 3:6, § 2, c) van voormeld koninklijk besluit van 29 april 2019 niet worden overtreden.
Aangezien deze vraag eveneens de notarissen aanbelangt, zal het ICCI deze problematiek voorleggen aan de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
[1] Cf. E. Janssens, “Snelle vereffening vennootschappen wel degelijk mogelijk”, in Balans nr. 673, 8 mei 2012, p. 4. 8/5/2012.