5 februari 2016
Eerst wenst het ICCI te verduidelijken dat de Raad van het IBR heeft bevestigd dat de bedrijfsrevisoren een deontologische verplichting hebben een minimale verzekeringsdekking aan hun cliënteel te waarborgen, teneinde een effectieve dekking te waarborgen in geval van schade geleden door derden [1].
Artikel 17 van de gecoördineerde wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor bepaalt:
“De bedrijfsrevisoren zijn aansprakelijk, overeenkomstig het gemeen recht, voor de uitoefening van de opdrachten, hen toevertrouwd door of krachtens de wet. Behoudens bij overtreding gepleegd met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, wordt deze aansprakelijkheid beperkt tot een bedrag van drie miljoen euro voor de uitoefening van een van deze opdrachten bij een andere persoon dan een genoteerde vennootschap, verhoogd tot twaalf miljoen euro voor de uitoefening van een van deze opdrachten bij een genoteerde vennootschap. De Koning kan deze bedragen wijzigen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Het is de bedrijfsrevisoren verboden zich aan deze aansprakelijkheid, zelfs gedeeltelijk, door een bijzondere overeenkomst te onttrekken.
Het is hun geoorloofd hun burgerrechtelijke aansprakelijkheid te laten dekken door een door de Raad van het Instituut goedgekeurd verzekeringscontract.
De bepalingen bedoeld in het eerste en tweede lid zijn ook van toepassing op de opdrachten die door of krachtens de wet toevertrouwd worden aan de commissaris of, bij gebrek aan een commissaris, aan een bedrijfsrevisor of aan een accountant, inclusief de gevallen waarbij deze opdrachten worden uitgeoefend door een accountant.”.
Voormelde bepaling is derhalve enkel van toepassing op de “bedrijfsrevisor” zoals als volgt gedefinieerd in artikel 2, 3° van de voormelde gecoördineerde wet van 22 juli 1953: “een bedrijfsrevisor natuurlijke persoon of een bedrijfsrevisorenkantoor, ingeschreven in het openbaar register van het Instituut”. Enkel zij hebben een deontologische verplichting tot afsluiten van de verzekering burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid.
Uit het voorgaande volgt dat de deontologische verplichting tot afsluiten van de verzekering burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid niet geldt voor een stagiair zolang hij/zij de eedaflegging tot bedrijfsrevisor niet heeft gedaan. Uiteraard heeft de stagiair steeds de mogelijkheid om een polis voor de verzekering van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid te onderschrijven [2] of zich te laten verzekeren via de polis van zijn/haar stagemeester.
Een bedrijfsrevisor kan in principe een erkenningsnummer van het IBR krijgen zonder bewijs van verzekering, maar hieromtrent dienen evenwel de volgende aspecten in ogenschouw te worden genomen.
Overeenkomstig artikel 31, § 1 van het koninklijk besluit van 7 juni 2007 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren dienen de bedrijfsrevisoren het IBR op de hoogte te brengen van de opdrachten die zij in het kader van hun beroepsactiviteit uitvoeren of hebben uitgevoerd [3]. In desbetreffende “jaarlijkse mededeling” [4] dienen bedrijfsrevisor te bevestigen dat zij een professionele aansprakelijkheidsverzekering hebben onderschreven die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Omzendbrief D.015/06 van 13 juli 2006.
Daarenboven ziet het IBR, in het kader van de kwaliteitscontrole overeenkomstig artikel 33 van de voormelde gecoördineerde wet van 22 juli 1953, toe of de bedrijfsrevisor die het voorwerp uitmaakt van de kwaliteitscontrole effectief een professionele aansprakelijkheidsverzekering heeft onderschreven die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Omzendbrief D.015/06 van 13 juli 2006. Als dit niet het geval is, kan de Raad van het IBR, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de Kamer van verwijzing en instaatstelling (KVI), deze bedrijfsrevisor hiervoor terechtwijzen overeenkomstig artikel 37 van de voormelde gecoördineerde wet van 22 juli 1953.
Voor de volledigheid, wenst het ICCI nog aan te stippen dat de beperkingen tot 3 en 12 miljoen enkel gelden voor de opdrachten aan de bedrijfsrevisoren toevertrouwd door of krachtens de wet. Bijgevolg vallen contractuele opdrachten niet onder de wettelijke aansprakelijkheidsbeperking. Voor contractuele opdrachten kan de bedrijfsrevisor natuurlijk altijd zijn aansprakelijkheid beperken via een clausule in de overeenkomst of de opdrachtbrief.
M.b.t. de contractuele opdrachten bestaat er geen deontologische verplichting die een bedrijfsrevisor verplicht zijn burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid te verzekeren. Daarom moeten o.m. de bedrijfsrevisoren die zich verhinderd hebben verklaard geen dergelijke verzekering afsluiten.
Voor meer informatie omtrent de verzekering burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid van bedrijfsrevisoren, verwijst het ICCI naar:
[1] Cf. IBR, Vademecum Deel I: Rechtsleer, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2009, p. 479; IBR, Jaarverslag, 2006, p. 384-385; Omzendbrieven D.015/06 van 13 juli 2006 en D.016/06 van 20 december 2006 betreffende de beperking en de verzekering van de burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid (gecoördineerde versie).
[2] Bijvoorbeeld de door het IBR onderschreven collectieve verzekeringspolis voor de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van bedrijfsrevisoren. Een nieuwe gecoördineerde versie van de polis en meer informatie omtrent de collectieve polis burgerlijke beroepsaansprakelijkheid is beschikbaar op het extranet van het IBR : https://www.ibr-ire.be/nl/eloket/formulieren/Documents/IBR%20-%20Collectieve%20Verz%20Burgerlijke%20BA%20van%20bedrijfsrevisoren%20-%20gecoordineerde%20versie%20-%20versie%2019%20mei%202014.pdf. In ieder geval is de Raad van het IBR van mening dat de confraters een verzekering dienen af te sluiten onder de volgende voorwaarden:
a) een dekking van minimum drie miljoen euro per verzekeringsjaar moet voorzien worden, dit bedrag wordt verhoogd naar twaalf miljoen voor de opdrachten uitgevoerd bij genoteerde vennootschappen
b) de vrijstelling moet gelijk zijn aan of hoger zijn dan 10.000 EUR. Dit strekt ertoe de confraters een verantwoordelijkheidsgevoel te geven omtrent het belang van hun opdracht en tegelijk, met behoud van een redelijke minimale de vrijstelling die de continuïteit van het kantoor niet in het gedrang brengt;
c) de polis moet ten minste alle opdrachten dekken die voorbehouden zijn door of krachtens de wet aan de bedrijfsrevisoren;
d) overeenkomstig artikel 17 van de gecoördineerde wet van 1953, moet de polis vooraf door de Raad van het IBR worden goedgekeurd; er moet tevens in voorzien worden dat de opzegging van de polis voorafgaandelijk aan het IBR wordt medegedeeld.
(IBR, Vademecum Deel I: Rechtsleer, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2009, p. 479-480; IBR, Jaarverslag, 2006, p. 384-385).
[3] Enkel de bedrijfsrevisoren natuurlijke personen die hun activiteiten uitvoeren middels een bedrijfsrevisorenkantoor, ingeschreven in het openbaar register, zijn vrijgesteld van deze verplichting.
[4] In toepassing van § 3 van voormeld artikel werd de vorm, de gedetailleerde inhoud en de periodiciteit van de informatie bedoeld in § 1 door de Raad van het IBR bepaald: cf. document “jaarlijkse mededeling”: https://www.ibr-ire.be/nl/eloket/formulieren/Pages/Jaarlijkse-Mededeling.aspx.