23 september 2013

Is het fout van de dochtervennootschap om te verwijzen naar de moedervennootschap in haar toelichting voor wat de consolidatie betreft?

Situatieschets: Een dochtervennootschap vult in haar jaarrekening in dat haar moedervennootschap de geconsolideerde jaarrekening opstelt en opmaakt (jaarrekening VOL 6.18.1). Haar moedervennootschap verzaakt aan het tijdig opstellen en het neerleggen van de geconsolideerde jaarrekening. 

Als antwoord op de vraag dient het ICCI twee hypotheses te onderscheiden die hieronder worden uitgewerkt:

(1) de dochtervennootschap heeft op haar beurt dochteronderneming(en); en

(2) de dochtervennootschap heeft zelf geen dochteronderneming(en). 

(1) De dochtervennootschap heeft op haar beurt dochteronderneming(en) 

In deze hypothese dient de dochtervennootschap in het eerste luik van VOL 6.18.1 van haar enkelvoudige jaarrekening (‘Inlichtingen te verstrekken door elke onderneming die onderworpen is aan de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen inzake de geconsolideerde jaarrekening’) te verwijzen naar de moedervennootschap die de geconsolideerde jaarrekening opstelt en openbaar maakt, op grond waarvan de vrijstelling van subconsolidatie is verleend aan de dochtervennootschap.  

Echter dient de dochtervennootschap tevens in dit eerste luik van VOL 6.18.1 uitdrukkelijk te motiveren dat aan alle voorwaarden tot vrijstelling, opgenomen in artikel 113, paragrafen 2 en 3 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:26 , paragrafen 2 en 3 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen is voldaan. 

Doordat men in de vraagstelling expliciet aangeeft dat de moedervennootschap verzaakt aan het tijdig opstellen en het neerleggen van de geconsolideerde jaarrekening, is het ICCI van oordeel dat in casu niet kan worden voldaan aan de voorwaarde tot vrijstelling van subconsolidatie zoals vermeld in artikel 113, § 2, 4° van het Wetboek van vennootschappen / artikel3:26 , § 2, 4° van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Hierdoor zal de vrijstelling van subconsolidatie in hoofde van de dochtervennootschap niet kunnen worden toegepast [1] en zou het in deze hypothese fout zijn dat de dochtervennootschap verwijst naar de moedervennootschap in haar toelichting voor wat betreft de consolidatie. 

Voor meer informatie omtrent deze specifieke situatie, verwijzen wij naar Y. Stempnierwsky, « Commentaire de l’article 113 C. Soc. » in X, Commentaire systématique du nouveau Code des sociétés, Bruxelles, Kluwer, 2009, volet II.

(2) De dochtervennootschap heeft zelf geen dochteronderneming(en) 

In deze hypothese dient de dochtervennootschap in het tweede luik van VOL 6.18.1van haar enkelvoudige jaarrekening (‘Inlichtingen die moeten worden verstrekt door de onderneming indien zij dochteronderneming of gemeenschappelijke dochteronderneming is’) te verwijzen naar de moedervennootschap en aanduiden of deze laatste een geconsolideerde jaarrekening opstelt en openbaar maakt.

Om reden dat de dochtervennootschap zelf niet gehouden is om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, dient het eerste luik van VOL 6.18.1 niet te worden ingevuld. Bijgevolg zou het in deze hypothese niet fout zijn dat de dochtervennootschap in het tweede luik van VOL 6.18.1 verwijst naar de moedervennootschap in haar toelichting voor wat betreft de consolidatie, zelfs indien later zou blijken dat de moedervennootschap verzaakt aan het tijdig opstellen en het neerleggen van de geconsolideerde jaarrekening.

[1] Cf. Y. Stempnierwsky, « Commentaire de l’article 113 C. Soc. » in X, Commentaire systématique du nouveau Code des sociétés, Bruxelles, Kluwer, 2009, volet II, waarin de auteur onder meer stelt dat artikel 7, § 2 van de Zevende Richtlijn 83/349/EEG in casu geen andere oplossing toelaat dan deze die besluit tot de onmogelijkheid tot het toepassen van de vrijstelling van sub-consolidatie in hoofde van de dochtervennootschap. De verplichting vermeld in art. 113, § 2, 4° W. Venn. betreft een echte voorwaarde die dient te worden voldaan opdat de toepassing van de vrijstelling rechtsgeldig zou zijn.