20 juli 2010
De achterliggende reden waarom de commissaris een verslag dient op te maken over de tussentijdse staat van activa en passiva is wellicht te vinden in de wens van de wetgever dat deze staat met de nodige zorg wordt opgesteld en geen ernstige tekortkomingen vertoont.
Aangezien deze staat in vele gevallen niet dezelfde betrouwbaarheidsgraad zal hebben als de jaarrekening omdat hij meer steunt op ramingen en niet op een volledige inventaris van activa en passiva, heeft de wetgever waarschijnlijk geoordeeld dat het nuttig is deze staat te onderwerpen aan een beperkt nazicht door de commissaris ten einde de betrouwbaarheid van deze staat te verhogen. Ook de parlementaire werkzaamheden bij de wet van 6 januari 1958 die deze opdracht aan de commissaris toekent, geven geen verduidelijking.
De verplichting om het beperkt nazicht te laten uitvoeren door de commissaris en niet door een andere bedrijfsrevisor is volledig verantwoord door het feit dat de commissaris een grotere kennis heeft van de onderneming, haar organisatie en haar interne controle. De wetgever heeft trouwens deze verplichting niet opgelegd aan vennootschappen die geen commissaris hebben benoemd, omdat een beperkt nazicht door een bedrijfsrevisor die de onderneming niet kent, niet dezelfde doeltreffendheid zal hebben.
Voor wat betreft de specifieke doelstelling die de commissaris voor ogen moet houden wanneer hij een beperkt nazicht uitvoert in het kader van een wijziging van maatschappelijk doel, verwijst het ICCI naar IBR, Vademecum Deel II: Wetgeving, normen en aanbevelingen, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2007, p. 615-623, dat onder meer stelt dat het beperkt nazicht aan de bedrijfsrevisor de mogelijkheid moet bieden zich ervan te vergewissen dat de tussentijdse staat: