15 september 2010
Is het de commissaris van een vennootschap toegelaten bijkomende opdrachten uit te oefenen in het kader van de afsplitsing (verkoop) van een bedrijfstak waarbij de vergoeding hoger zou zijn dan de vergoeding voor het commissarismandaat?
Daar het gaat om een commissarismandaat voor de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening veronderstelt het ICCI dat de vennootschap in kwestie verplicht is geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen en te publiceren.
Artikel 133/2, § 1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:64, § 1van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen stipuleert dat:
“Onverminderd de verbodsbepalingen die voortvloeien uit artikel 133/1, mag de commissaris geen andere diensten verrichten dan de opdrachten die door de wet of door de wetgeving van de Europese Unie werden toevertrouwd aan de commissaris, voor zover het totale bedrag van de honoraria voor deze diensten meer dan zeventig procent bedraagt van het totaalbedrag van de in artikel 134, § 2, bedoelde honoraria.
Deze bepaling is van toepassing op de organisaties van openbaar belang bedoeld in artikel 4/1.” /
Onverminderd de verbodsbepalingen die voortvloeien uit artikel 3:63, mag de commissaris in organisaties van openbaar belang geen andere diensten verrichten dan de opdrachten die door de wet of door de wetgeving van de Europese Unie werden toevertrouwd aan de commissaris, voor zover het totale bedrag van de honoraria voor deze diensten meer dan zeventig procent bedraagt van het totaalbedrag van de in artikel 3:65, § 2, bedoelde honoraria.”.
”.
In de vraagstelling wordt gemeld dat de bijkomende diensten “taken betreffen die krachtens het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen toebehoren aan de commissaris”. Aangezien er geen gedetailleerde omschrijving wordt gegeven van de bedoelde bijkomende diensten kan het ICCI dit niet beoordelen. De verkoop van een bedrijfstak, bijvoorbeeld, vereist geen wettelijke opdracht uit te voeren door de commissaris van de verkoper. Indien men veronderstelt dat de omschreven diensten geen deel uitmaken van de opdrachten die krachtens de wet werden toevertrouwd aan de commissaris, mogen de vermelde bijkomende opdrachten niet worden aanvaard door de commissaris aangezien de vergoeding voor deze diensten hoger is dan deze voor het commissarismandaat.
In de vraagstelling wordt vermeld dat de vennootschap in kwestie geen auditcomité heeft noch onafhankelijke bestuurders. Alhoewel dit niet vermeld is in de vraagstelling, veronderstelt het ICCI ook dat het bedrijfsrevisorenkantoor het mandaat niet waarneemt in college met een van het desbetreffende bedrijfsrevisorenkantoor onafhankelijke confrater.
Overeenkomstig artikel 133/2, § 4, 2° van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:64, § 4, 2° van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen kan bijgevolg enkel van dit verbod worden afgeweken als, op verzoek van de commissaris, het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren, zoals bedoeld in artikel 32 van de wet van 7 december 2016 houdende de organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren bij wijze van uitzondering toestaat dat de commissaris voor een periode van maximaal twee boekjaren wordt vrijgesteld van het verbod.