31 juli 2012
Is er bij een verkoop van vermogensbestanddelen (quasi-inbreng) door een vennootschap A (NV) aan een vennootschap B (NV) (A is oprichter en bestuurder van B) binnen de 2 jaar na de oprichting van vennootschap A ook een verslag van een bedrijfsrevisor vereist?
Of is een quasi-inbreng in een NV enkel van toepassing op inbreng van persoonlijk en privaat vermogen van natuurlijke personen?
Bij het antwoorden op deze vraag gaat het ICCI ervan uit dat men in de vraagstelling bedoelt “binnen de twee jaar na de oprichting van vennootschap B (NV)” omdat vennootschap B in casu de vennootschap is waarin de inbreng gebeurt en dus niet vennootschap A. Het ICCI gaat er eveneens van uit dat vennootschap A een NV is omdat men in de vraag stelt “A is oprichter en bestuurder van B”.
Als antwoord op de vraag verwijst het ICCI eerst naar artikel 445 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:8 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, dat het volgende stelt:
“Omtrent elk vermogensbestanddeel toebehorend aan een persoon door of namens wie de oprichtingsakte is ondertekend, of, in geval van oprichting door inschrijving, die de ontwerp-oprichtingsakte heeft ondertekend, aan een bestuurder of aan een aandeelhouder dat de vennootschap overweegt binnen twee jaar te rekenen van de oprichting, in voorkomend geval met toepassing van artikel 60, te verkrijgen tegen een vergoeding van ten minste een tiende gedeelte van het geplaatste kapitaal, wordt een verslag opgemaakt door een commissaris, of in vennootschappen waar die er niet is, door een bedrijfsrevisor, die wordt aangewezen door de raad van bestuur.
Het eerste lid is van toepassing op de overdracht gedaan door een persoon die handelt in eigen naam, maar voor rekening van een in het eerste lid bedoelde persoon.” /
“Over elk vermogensbestanddeel dat toebehoort aan een persoon door of namens wie de oprichtingsakte is ondertekend, aan een bestuurder, een lid van een directieraad of een raad van toezicht, of aan een aandeelhouder dat de vennootschap overweegt te verkrijgen binnen twee jaar te rekenen van de verkrijging van de rechtspersoonlijkheid, in voorkomend geval met toepassing van artikel 2:2, tegen een vergoeding van ten minste 10 % van het geplaatste kapitaal, maakt de commissaris of, als er geen commissaris is, een door het bestuursorgaan aangewezen bedrijfsrevisor een verslag op.
Het eerste lid is van toepassing op de overdracht gedaan door een persoon die handelt in eigen naam, maar voor rekening van een in het eerste lid bedoelde persoon.”.
Uit de lezing van voorgaande passage kan worden geconcludeerd dat de wetgever hier duidelijk niet alleen natuurlijke personen viseert, maar tevens rechtspersonen, zoals vennootschappen (cf. “personen”).
Vervolgens stelt men duidelijk in de vraag dat vennootschap A “bestuurder” is van vennootschap B waarin de inbreng gebeurt. De voormelde wettekst inzake quasi-inbreng bepaalt niet dat de bestuurder in casu een natuurlijke persoon dient te zijn om onder haar toepassingsgebied te vallen, alhoewel het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen uitdrukkelijk toelaat dat een rechtspersoon bestuurder zou zijn van een vennootschap (cf. art.61, § 2 W. Venn. / art. 2:55 WVV).
Bijgevolg zijn wij van oordeel dat de casus inderdaad een quasi-inbreng uitmaakt indien ook aan alle andere voorwaarden voldaan is, zodanig dat er desgevallend een verslag opgemaakt door de commissaris (of indien die er niet is in vennootschap B, door een bedrijfsrevisor) vereist is.
Ten slotte wenst het ICCI op te merken dat het desgevallend nodig zou kunnen zijn de procedure met betrekking tot het belangenconflict, zoals voorzien door het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen, te volgen