19 februari 2010

Is artikel 137 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:68 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van toepassing op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening?

 

Aangezien de laatste paragraaf van artikel 137 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:68 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van toepassing is op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, is het ICCI van oordeel dat het bestuursorgaan van deze instellingen verplicht is een boekhoudkundige staat tenminste halfjaarlijks ter beschikking te stellen van de commissarissen.

 

De Juridische Commissie van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren heeft in 2009 een advies gegeven volgens dewelke:

 

-   de commissaris risico’s neemt indien hij zich er niet van vergewist dat hij in het bezit is van de halfjaarlijkse inlichtingen zoals bedoeld in de laatste paragraaf van artikel 137 van het Wetboek van vennootschappen [/ laatste paragraaf van artikel 3:68 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen];

 

-    in de huidige rechtstoestand, de commissaris niet verplicht is om de inlichtingen te controleren die hij, krachtens § 2,  laatste lid  van voornoemd artikel 137 W. Venn. [/ § 2, laatste lid van voornoemd artikel 3:68 WVV], ontvangt;

 

-    hij niettemin steeds aandacht moet hebben voor de elementen die kunnen wijzen op een continuïteitsprobleem binnen de onderneming, met inbegrip van de elementen die blijken uit de halfjaarlijkse staat.”.

 

Dit advies van de Juridische Commissie werd in het Jaarverslag 2009 van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren opgenomen.

 

Wat de wettelijke basis voor de opstelling van deze semestriële staat betreft, beperkt  paragraaf 2, laatste lid van artikel 137 van het Wetboek van vennootschappen / paragraaf 2, laatste lid van artikel 3:68 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen zich ertoe te stellen dat dit moet gebeuren in de vorm van het schema van de balans en resultatenrekening gebruikt voor de jaarrekening. Wat de inhoud betreft, blijft zowel het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen als het koninklijk besluit van 29 april 2019 stilzwijgend.

 

Het ICCI oordeelt het gepast te verwijzen naar een analyse die werd gepubliceerd in de Periodieke Berichten 7/90 uitgegeven door het IBR. Het ICCI is van oordeel dat deze analyse nog steeds nuttig is.

 

Op deze basis van wat wordt verwacht van andere vennootschapsvormen, zou een “instelling voor bedrijfspersioenvoorziening” in haar semestriële staat minstens een geschatte aanpassing moeten reflecteren van de technische voorzieningen en rekening moeten houden met belangrijke schommelingen in haar beleggingsportefeuille. Waarschijnlijk heeft de FSMA evenwel geen specifieke instructies uitgegeven in dit verband ten behoeve van de voor deze instellingen erkende revisoren.

 

Volgens artikel 108, 2° van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, moet de erkende commissaris, in het kader van zijn medewerking aan het toezicht door de FSMA, de technische voorzieningen certificeren. Bij gebrek aan specifieke bepalingen slaat de certificering enkel op technische voorzieningen die in de jaarrekening voorkomen. Bijgevolg bevestigt het ICCI de analyse van het voorgaand lid.

 

Wat de vraag betreft: “En zo een staat zou moeten worden opgemaakt en men doet dat niet, is men als bedrijfsrevisor gehouden daarover een opmerking te maken in het verslag?”.

 

Rekening houdend met de toevoeging in het laatste lid van artikel 103 van voormelde wet, zijn de voorschriften van boek IV, titel VII, van het Wetboek van vennootschappen / Boek 3, Titel 4 met betrekking tot de commissarissen van toepassing op de erkende commissarissen en erkende revisoraatvennootschappen aangesteld door de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Dat betekent dat niet enkel artikel 137 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:68 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen toepasselijk is, maar ook artikel 144 W. Venn. / artikel 3:75 WVV, waarvan het punt 9° de verplichting oplegt om de vastgestelde overtredingen van de statuten of van de bepalingen van het W. Venn. / WVV te vermelden in het commissarisverslag, zij het dan in het tweede deel van dit verslag.