2 april 2013
Kan het ICCI helpen om antwoord te geven op de gestelde vragen in de onderstaande situatie?
Op basis van het antwoord en de tekst waarnaar het ICCI verwijst uit ICCI 2012/3 nummers 1112 tot 1115 stelt men vast dat het antwoord het beslissingsproces betreft in de inbrengontvangende/ kapitaalverhogende vennootschap, in de vraagstelling de vennootschap ML.
Echter de vraagstelling betrof het beslissingsproces in de inbrengende vennootschap G, waarvan de bestuurders M en L, de aandeelhouders zijn van de inbrengontvangende vennootschap ML, m.a.w. hebben M en L binnen G geen (onrechtstreeks) tegenstrijdig belang van vermogensrechterlijke aard bij hun beslissing als gedelegeerd-bestuurders binnen G tot inschrijving op een kapitaalsverhoging bij de vennootschap ML door inbreng in natura in ML van de vordering van G op ML waardoor deze vordering wordt omgezet in waardeloze aandelen van de vennootschap ML (deze heeft een negatief eigen vermogen) en waarover binnen de vennootschap dient gerapporteerd in overeenstemming met artikel 523 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:96 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen?
Zoals vermeld in het antwoord op de eerder gestelde vraag is artikel 523, § 1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:96, § 1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van toepassing op verrichtingen of beslissingen die behoren tot de bevoegdheid van de raad van bestuur. Ze is niet van toepassing op verrichtingen of beslissingen die in de sfeer vallen van het dagelijks bestuur. Bovendien zou dit artikel op dit geval van toepassing kunnen zijn op voorwaarde dat de vermelde gedelegeerd bestuurders leden zijn van de raad van bestuur van de inbrengende vennootschap zijn (“bestuurders in rechte”; zie E. Wymeersch, De belangenconflictenregeling in de vennootschappen, Antwerpen, Maklu, 1996, p. 29-32).
Vervolgens verwijst het ICCI naar de commentaar van de heer Ph. Ernst op artikel 523 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:96 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (“Artikel 523 W. Venn.” in Artikelsgewijze commentaren vennootschappen en verenigingen, Antwerpen, Kluwer, 2000, p. 24):
“Artikel 523 W. Venn. [/ artikel 7:96 WVV] geldt ook wanneer de bestuurder de begunstigde is van een overeenkomst tussen de vennootschap en een derde, bv. de vennootschap stelt zich borg of verleent een zekerheid voor een privé-schuld van een bestuurder; bv. de vennootschap sluit een verzekeringsovereenkomst tot dekking van de aansprakelijkheid van de bestuurders tegenover derden. Ook een eenzijdige rechtshandeling van de vennootschap, waarvan de bestuurder een begunstigde is, brengt de toepassing van artikel 523 W. Venn. [/ artikel 7:96 WVV] met zich mee, bv. Een kwijtschelding of afstand van recht door de vennootschap ten voordele van een bestuurder; een bekrachtiging of bevestiging door de vennootschap ten behoeve van een bestuurder; de goedkeuring door de raad van bestuur van een aandelencessie door of aan een bestuurder op grond van een statutaire goedkeuringsclausule.”.
Bijgevolg is het ICCI van oordeel dat artikel 523, § 1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:96, § 1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van toepassing is indien:
- de gedelegeerd bestuurders van de inbrengende vennootschap leden zijn van raad van bestuur (“bestuurders in rechte”); en
- de raad van bestuur van de inbrengende vennootschap bevoegd is om de vermelde beslissing te nemen.