6 maart 2013

 

Kan het ICCI helpen om antwoord te geven op de gestelde vragen in de onderstaande situatie?

Het gaat om de vennootschap G met twee gedelegeerd bestuurders M en L die tevens 100% aandeelhouder zijn van G.


In het tweede deel van de vraagstelling gaat het om de vennootschap ML waarvan de twee zaakvoerders dezelfde natuurlijke personen zijn, M en L, tevens eveneens voor 100 % aandeelhouder.

De vraagstelling betreft de toepasselijkheid van artikel 523, § 1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:96, § 1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen in twee concrete situaties.

Het betreft in eerste instantie de verkoop van bedrijfswagens aan de gebruikers ervan M en L die beiden gedelegeerd bestuurder zijn van de verkopende vennootschap G.
Het betreft geen gebruikelijke verrichting (laatste alinea van § 3 van art. 
523 W. Venn. / art. 7:96 WVV) zodanig dat op basis hiervan de toepassing van voormeld artikel 523 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:96 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen niet kan worden uitgesloten.
De verkoop van bedrijfswagens aan de gebruikende gedelegeerd bestuurders is naar men meent een verrichting die duidelijk tot de bevoegdheid van de raad van bestuur behoort en niet zomaar door de fleet manager of een andere leidingevende kan worden beslist.
Client betwist echter de toepasselijkheid van artikel
523 W. Venn. / artikel 7:96 WVV op grond van een advies uit de newsletter van een advocatenkantoor.
Hierin wordt op bladzijde 2 onder de hoofding “Bestuurder” geponeerd dat “niet bijvoorbeeld het strijdig belang van een afgevaardigd bestuurder” zou worden geviseerd.
Voor de duidelijkheid weze er nog aan toegevoegd dat beide gedelegeerd bestuurders tevens tesamen de 100 % aandeelhouders zijn van de verkopende vennootschap G.

In tweede instantie betreft de vraagstelling de beslissing tot inbreng in natura door de vennootschap G in de vennootschap ML van een schuldvordering van de vennootschap G op de vennootschap ML. De vennootschap ML heeft een negatief eigen vermogen. M en L zijn de gedelegeerd bestuurders (tevens de 100 % aandeelhouders) van de inbrengende vennootschap G en tevens de zaakvoerders (tevens 100 %aandeelhouders) van de inbrengontvangende vennootschap ML. Bij deze inbreng wordt gebruik gemaakt van advies 2012/01 van 20 januari 2012 van de Raad van het IBR en wordt de schuldvordering ter gelegenheid van de inbreng gewaardeerd aan haar nominale waarde. Een waardeloze schuldvordering wordt bijgevolg op de balans van G omgezet in een nominaal gewaardeerd financieel vast actief zonder waardevermindering.
Ook inzake deze verrichting betwist de cliënt de toepasbaarheid van voormeld artikel
523 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:96 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen om dezelfde redenen als hogergenoemd.

 

Voormelde bepaling is van toepassing op verrichtingen of beslissingen die behoren tot de bevoegdheid van de raad van bestuur. Ze is niet van toepassing op verrichtingen of beslissingen die in de sfeer vallen van het dagelijks bestuur.

 

Voor de toepassing van artikel 523 W. Venn. / artikel 7:96 WVV is het niet de hoedanigheid (gedelegeerd bestuurder of niet) van de persoon die telt, maar wel het bevoegd orgaan.

Het ICCI kan antwoorden als volgt:

1.        Verkoop van bedrijfswagens aan de gebruikende gedelegeerd bestuurders

Tenzij de activiteit van de vennootschap zou bestaan in de aan- en verkoop van wagens, is de verkoop van wagens aan (gedelegeerd-)bestuurders geen daad van dagelijks bestuur. Het ICCI meent bijgevolg dat er geen beroep kan worden gedaan op de uitzondering opgenomen in artikel 523, § 3, tweede lid van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:96, § 3, tweede lid van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.

2.        Toepassing van artikel 523, § 1 W. Venn. / artikel 7:96, § 1 WVV in het kader van  
   
een inbreng in natura

Om op deze vraag te kunnen antwoorden, verwijst het ICCI naar punten 1112 tot 1115 van het ICCI-boek 2012/3, Een overzicht van de adviezen van de Juridische Commissie van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (1988 – 2012), Antwerpen, Maklu, 2012, p. 193 e.v.

Naar analogie met de vermelde tekst, in het bijzonder onder nummer 1114, is het ICCI van oordeel dat artikel 523, § 1 W. Venn. / artikel 7:96, § 1 WVV niet van toepassing is in het kader van een inbreng in natura op voorwaarde dat de beslissing tot kapitaalverhoging wordt genomen door de algemene vergadering. Indien de beslissing zou worden genomen door de raad van bestuur, met toepassing van het toegestane kapitaal, dan zou artikel 523, § 1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 7:96, § 1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen wel van toepassing zijn.