22 november 2013

In het kader van de kapitaalverhoging door inbreng in natura en uitgifte van nieuwe aandelen, gaf men tijdens een seminarie de referenties weer van enkele standpunten die hieromtrent worden geformuleerd.

De vraag stelt zich nu welk standpunt primeert voor de bedrijfsrevisor, teneinde te bepalen of er bij een kapitaalverhoging door inbreng in natura telkens nieuwe aandelen dienen te worden uitgegeven?


Als antwoord op de vraag verwijst het ICCI eerst naar pagina 9 van Omzendbrief 2013/07 van het IBR van 14 november 2013 “Specifieke vereiste werkzaamheden die in het verslag over de inbreng in natura van de schuldvordering als gevolg van de uitkering van de reserves, in toepassing van de in artikel 537 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde procedure, moeten worden toegelicht” [1], die verduidelijking geeft omtrent de voorgelegde vraag, en die het volgende uitdrukkelijk stelt:

 

De bedrijfsrevisor zal rekening houden met het advies van de Raad 2013/01 Kapitaalverhoging door inbreng in natura in een kapitaalvennootschap en uitgifte van nieuwe aandelen, en meer in het bijzonder wanneer alle bestaande aandeelhouders niet deelnemen aan de verrichting in verhouding tot hun aandelenbezit of wanneer de eigendom van de bestaande aandelen wordt gesplitst.”.

 

Verder kan het ICCI meedelen dat adviezen van het IBR, die geen bindend karakter hebben, wel het standpunt van de Raad van het Instituut weerspiegelen en in het bijzonder de bedrijfsrevisoren toelaten om de standpunten vooraf te kennen die de Raad zal nemen naar aanleiding van individuele dossiers (Verslag aan de Koning bij K.B. 21 april 2007, BS 27 april 2007, p. 22890). De adviezen houden de interpretaties in die de Raad van het Instituut ontwikkelt in het kader van een bepaalde wetgeving, besluit, norm of aanbeveling, maar tevens het standpunt inzake om het even welk document dat van belang is voor het beroep van bedrijfsrevisor.

 

Vervolgens verwijst het ICCI naar twee passages uit IBR, Vademecum Deel I: Rechtsleer, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2009, terug te vinden op p. 48 en 843, die stellen:

 

Gelet op de toename van teksten van wet- en regelgeving inzake de uitoefening van het beroep van bedrijfsrevisor kan de Raad van het Instituut onder de vorm van adviezen, mededelingen of omzendbrieven de doctrine ontwikkelen inzake de audittechnieken en alle adviezen formuleren die nuttig zijn voor de goede toepassing door de bedrijfsrevisoren van het wettelijk, reglementair en normatief kader dat de uitoefening van hun beroep regelt.”.

 

De voornaamste beweegreden om deze dienstverlening van het IBR aan het beroep via de Stichting te laten verlopen, bestaat erin om het verschil in statuut van de verstrekte adviezen te verduidelijken. De Stichting geeft op een autonome wijze, dus los van het IBR, antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend Comité ingewonnen worden.”.

 

Uit het voorgaande volgt dat het standpunt weergegeven in het vermeld advies (“de Raad van het Instituut is van oordeel dat er nieuwe aandelen moeten worden uitgegeven wanneer een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid haar kapitaal verhoogt door middel van een inbreng in natura”) het formeel standpunt van de Raad van het Instituut weerspiegelt. Alhoewel zij geen bindend karakter heeft, kan worden gesteld dat zij, in het kader van de doctrine van het beroep van bedrijfsrevisor en de goede toepassing van het wettelijk, reglementair en normatief kader dat de uitoefening van het beroep van bedrijfsrevisor regelt, primeert boven eventuele standpunten dat het ICCI in het verleden of andere rechtsleer dienaangaande zou hebben geformuleerd.