10 september 2015
Kan een octrooi en de geïnvesteerde prestaties het voorwerp zijn van een quasi-inbreng in een NV?
Men is aangesteld voor het opmaken van een controleverslag betreffende een quasi-inbreng in een NV.
De respectievelijke inbrenger heeft een nieuw product uitgevonden en heeft kosten gemaakt om een patent aan te vragen op zijn uitvinding. Tevens wenst de inbrenger een raming te maken van de prestaties die hij in de uitvinding heeft geïnvesteerd.
Men stelt zich de vraag of men de twee soorten activa vermeld op de kostenfactuur kunnen inbrengen in een NV. Het uitgevonden product is tot op heden niet in productie, men kan dan ook geen representatief vergelijkend waardeoordeel opmaken.
Betreffende het aspect “overdracht”, wenst het ICCI te verwijzen naar G. Bats, F. De Clippel en H. Vandamme, Inbreng in natura en quasi-inbreng, Antwerpen, Kluwer, 2001, p. 126 dat het volgende bepaalt:
“Elke overdracht – inbreng in natura en quasi-inbreng – dient te worden verricht vanuit een bedrijfseconomisch standpunt aan een ‘normale waarde’, waarbij de normale waarde kan gelijkgesteld worden aan de ‘economische waarde’. Terzake wordt de term ‘economische waarde’ verkozen boven de term ‘marktwaarde’ omdat in vele gevallen er geen ‘markt’-waarde aanwezig is. Onder ‘economische waarde’ wordt verstaan: de prijs die de overdrager vermoedelijk voor het goed zou krijgen op een voldoende concurrentiële markt en mits hij over voldoende tijd voor de verwezenlijking beschikt.”
In dezelfde lijn redeneert de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) in CBN-advies 126-18 - Aanschaffingswaarde bij inbreng in natura [1].
Naar de mening van het ICCI kan een octrooi, alsmede de geïnvesteerde prestaties hiertoe in principe naar economische maatstaven gewaardeerd worden en komt de overdracht van het octrooi in aanmerking voor een quasi-inbreng.
De belangrijkste vraag waarmee de partijen alsook de controlerende bedrijfsrevisor worden geconfronteerd is deze van de effectieve beoordeling van de elementen die leiden tot de inbrengwaarde. Artikel 3:17, eerste lid van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen stipuleert: “De inbrengwaarde stemt overeen met de bedongen waarde van de inbreng”.
In de mate dat het in casu gaat om een nieuw product waarvan het commercieel succes en de levensduur nog moet worden bewezen, zal het zeer moeilijk zijn voor de controlerende bedrijfsrevisor om te bepalen of de inbreng al dan niet overgewaardeerd is.
De controlerende bedrijfsrevisor zal dan ook uiterst voorzichtig moeten zijn en, overeenkomstig de normen inzake controle van inbreng in natura en quasi-inbreng [2], een afkeurende verklaring afgeven, indien hij twijfelt aan het al dan niet overgewaardeerd zijn van de inbreng (inclusief de geïnvesteerde prestaties hiertoe).
Indien er echter geen overdracht zou zijn van het octrooi, maar enkel de toekenning van een licentie tot uitbating van het octrooi, valt de verrichting niet onder de regelgeving m.b.t. de quasi-inbreng. In voorkomend geval moet de procedure van toepassing op het tegenstrijdig belang worden gevolgd.
[1] Dit advies is raadpleegbaar op de website: https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/aanschaffingswaarde-bij-inbreng-in-natura.
[2] Paragraaf 4.2.2. van deze norm stelt het volgende: “Wanneer de bedrijfsrevisor de mening is toegedaan dat er een overwaardering van de inbreng in natura is, dan moet hij een afkeurende verklaring afgeven, d.w.z. dat de verrichting, zoals voorgesteld door de partijen, niet aan de wettelijke bepalingen en/of bedrijfseconomische principes voldoet.”.