15 juni 2015

Kan het ICCI een duidelijke visie formuleren in verband met de hieronder vermelde problematiek?

 

Grote en zeer grote VZW’s zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 29 april 2019.

In dit besluit wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen recurrente bedrijfsopbrengsten/recurrente bedrijfskosten en niet-recurrente bedrijfsopbrengsten/niet-recurrente bedrijfskosten.

Onder artikel 3:172 van het voornoemd besluit alwaar de inhoud van bepaalde rubrieken wordt omschreven, worden ook de niet-recurrente bedrijfsopbrengsten en niet-recurrente bedrijfskosten respectievelijk omschreven als volgt:“Onder die post worden de opbrengsten opgenomen die een bedrijfskarakter hebben maar geen verband houden met de gewone bedrijfsuitoefening van de VZW, IVZW of stichting;

Onder die post worden de kosten opgenomen die een bedrijfskarakter hebben maar geen verband houden met de gewone bedrijfsuitoefening van de VZW, IVZW of stichting”.

Auteurs zoals Delembre, Tiberghien en Vanhee laten in hun publicatie VZW zakboekje (2014) pag. 249 hun bespreking van de resultatenrekening ook voorafgaan met de stelling:

Opbrengsten en kosten die aan een vorig boekjaar moeten worden toegerekend, worden onder bedrijfsopbrengsten of bedrijfskosten opgenomen (niet - recurrente resultaten). Wanneer dergelijke opbrengsten of kosten belangrijk zijn, wordt dit in de toelichting vermeld, waarmee verwezen wordt naar het laatste lid van artikel 3:11 van het KB van 29/04/2019.”

In de praktijk hebben deze bepalingen moeilijk of zelfs geen ingang gevonden in heel wat verenigingen, dit wordt vastgesteld zeker in de welzijns-, en gezondheidssector, en uiteraard in de ziekenhuizen alwaar het in de regelgeving nog zit opgenomen.

Zelfs na mondelinge en schriftelijke opmerkingen terzake blijven verenigingen ongestoord de resultaten van vorige boekjaren, meestal saldo’s of afrekeningen van subsidies die betrekking hebben op vorige werkingsjaren in de niet-recurrente opbrengsten en kosten boeken. Ook uiteraard aankopen, leveringen en diensten die niet correct in het vorig jaar werden toegerekend, worden steevast in de niet-recurrente opbrengsten en kosten geïmputeerd.

 

Dikwijls onder de verwijzing naar sectorale werkgroepen en met de steun van ministeries die deze praktijk ook gemakkelijk vinden.

Kunnen uitzonderingen op bepalingen van het besluit worden aanvaard? Wat is de correcte houding in ons land? 

Of dient men de bepalingen en resultaten van vorige jaren in de het recurrent resultaat op te nemen en belangrijke bedragen conform artikel 3:11 van KB 29/04/2019 van het besluit te worden toegelicht.

  

In eerste instantie wil het ICCI er op wijzen dat sectorale werkgroepen geen enkele bevoegdheid hebben om afwijkingen voor te schrijven op reglementeringen opgenomen in besluiten en decreten.

Als antwoord op de eerste vraag verwijs het ICCI naar CBN-advies NFP van januari 2007 “Aanbevelingen inzake de gelijkwaardigheid van boekhoud- en jaarrekeningregels opgelegd door sectorale regelgevingen met de gemeenrechtelijke boekhoud- en jaarrekeningregels voor vzw’s, ivzw’s en stichtingen” en in het bijzonder punt D. op de pagina’s 6-8.

Mocht er géén gelijkwaardigheid worden vastgesteld, dan zal de vereniging worden geconfronteerd met conflicterende boekhoudregelgevingen – sectorale en gemeenrechtelijke – met als belangrijke juridische consequentie dat de vereniging zowel het gemeen recht als de betrokken sectorale regeling zal moeten toepassen [1].

Als antwoord op de tweede vraag verwijst het ICCI naar een passage uit de publicatie J. Christiaens en C. Vanhee, Handboek non-profitsector accounting, Brugge, die Keure, 2011, p. 279: 

Bijzonderheden

* Uitzonderlijke [niet recurrente] resultaten

Ziekenhuizen hebben te maken met hoge uitzonderlijke [niet-recurrente] resultaten. Dit is dikwijls te wijten aan aanpassingen aan de resultaten m.b.t. vorige boekjaren ten gevolge van correcties van de inhaalbedragen.”.

Voor ziekenhuizen wordt de ziekenhuisboekhouding geregeld door het KB van 19 juni 2007 betreffende de jaarrekeningen van de ziekenhuizen (BS 29 juni 2007). Het rekeningenstelsel van toepassing in de ziekenhuisboekhouding wordt geregeld door het KB van 14 augustus 1987 tot bepaling van de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel voor de ziekenhuizen zoals gewijzigd door het KB van 6 maart 2007 (BS 24 april 2007). In sub‑rubriek 669 “Kosten met betrekking tot voorgaande boekjaren” en sub-rubriek 769 “Opbrengsten met betrekking tot voorgaande boekjaren” van het MAR voor de ziekenhuizen dienen respectievelijk de kosten en de opbrengsten met betrekking tot voorgaande boekjaren te worden geboekt, die dus respectievelijk horen tot de uitzonderlijke kosten (rubriek 66) en de uitzonderlijke opbrengsten (rubriek 76).

 

Bijgevolg is het ICCI van oordeel dat de aangehaalde praktijk wel degelijk is toegelaten voor ziekenhuizen, alhoewel het ICCI dit ten zeerste betreurt aangezien opbrengsten en kosten met betrekking tot voorgaande boekjaren in het Belgisch boekhoudrecht in geen enkel geval kunnen worden beschouwd als uitzonderlijke opbrengsten en kosten. 

De afwijking opgenomen in het KB van 29 april 2019 van toepassing op de ziekenhuizen kan en mag niet zonder meer worden toegepast in verenigingen die niet rechtstreeks onder het toepassingsgebied van dit besluit. Bijgevolg zijn zij ertoe gehouden de bepalingen van het KB na te leven inzake resultaten die betrekking hebben op vorige boekjaren.

Wat de vraag betreft of artikel 3:11, tweede lid, in fine van het KB van 30 januari 2001 (i.e.Wanneer de opbrengsten of de kosten in belangrijke mate worden beïnvloed door opbrengsten of kosten die aan een ander boekjaar moeten worden toegerekend, wordt daarvan melding gemaakt in de toelichting.”) in voorkomend geval van toepassing is, meent het ICCI dat hierop bevestigend dient te worden geantwoord. Immers, artikel 1 van het KB van 19 juni 2007 stelt dat het Boek II van het toenmalig KB van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen (i.e. huidig Boek 3 van het KB van 29 april 2019) van toepassing is op de ziekenhuizen, behoudens de afwijkingen vastgelegd door het KB van 19 juni 2007. Dit besluit bevat geen afwijking op toenmalig artikel 33 van het KB van 30 januari 2001 (i.e. huidig artikel 3:11 van het KB van 29 april 2019), zodanig dat dit artikel volgens ons dan ook van toepassing zou zijn voor ziekenhuizen. 

In andere instellingen die rechtstreeks zijn onderworpen aan het KB van 29 april 2019, is artikel 3:11 van dit laatste besluit uiteraard van toepassing.

[1] Voormeld CBN-advies NFP van januari 2007, punt B., p. 5.