9 september 2014
Kan het ICCI een advies geven omtrent de hieronder vermelde probleemstelling?
De BVBA / BV V. wenst over te gaan tot vereffening volgens de methode van ontbinding en sluiting van de vereffening in één akte. Bijgevolg zal aan de voorwaarde voldaan dienen te worden dat de terugname van het resterend actief door de vennoten zelf gebeurt. Aangezien het verslag van de zaakvoerder in die zin zal worden opgesteld en de ontwerp akte van de notaris er één zal zijn van ontbinding en vereffening van de vennootschap in één akte, dient er van te worden uitgegaan dat op het moment van het verlijden van de akte, alle resterende activa van de BVBA / BV zullen gerealiseerd worden.
De BVBA / BV bezit een onroerend goed met boekwaarde € 42.000 en een werkelijke waarde van € 270.000. Op het verschil van € 228.000 zal er dus € 77.500 vennootschapsbelasting op het belastbaar resultaat dienen betaald als deel van de vennootschapsbelasting voor de gelopen periode van 1.01.2014 t.e.m. 31.07.2014 (datum van staat van activa en passiva).
De vraagstelling is ten dele mede geïnspireerd, doch niet uitsluitend, door het gemeenschappelijk bericht van het IBR, IAB en KFBN van 25 juli 2014.
De vraag stelt zich nu wanneer dat deel van de vennootschapsbelasting schuld dat betrekking heeft op de meerwaarde op het onroerend goed, mede in het kader van het bericht van 25 juli 2014, als ZEKER en VASTSTAAND dient te worden beschouwd:
1. Slechts op het moment van het verlijden van de akte. Het betreft dan een belastingschuld ontstaan nà de ondertekening van het controleverslag ingevolge de realisatie, op het moment van de terugneming door de vennoten, van de meerwaarde op het onroerend goed. De vennootschapsbelasting belastingschuld wordt wel alzo in 2 stukken getrokken: het “normale” deel op te nemen in de staat van activa en passiva en de € 77.500 die er niet in zal voorkomen.
2. Op het moment van de ondertekening van het controleverslag. Immers de vennootschap dient op dat moment alle bekende schulden betaald te hebben, teneinde te kunnen overgaan tot ontbinding en vereffening in één akte. Ook hier is er dus een opsplitsing van de vennootschapsbelastingschuld: het "normale" deel ervan, staat in de staat van activa en passiva en de € 77.500 staat op de Lijst van de schulden ontstaan en betaald in de tussenliggende periode van de afsluitdatum van de staat van activa en passiva en de datum van ondertekening van het controleverslag. De staat van activa en passiva, zowel in continuïteit als in discontinuïteit, toont het onroerend goed aan zijn boekwaarde van € 42.000 en de meerwaarde wordt niet erkend.
3. Aangezien dat bij de opstelling van het Verslag van de zaakvoerder, dat van de ontbinding in één akte uitgaat, vaststaat dat op basis van een voorafgaandelijk (mondeling) akkoord met de vennoten, het onroerend goed door hen zal worden teruggenomen in onverdeeldheid (volgens de wachtregeling registratierechten), is het bij de opstelling van de staat van activa en passiva, gehecht aan het verslag van de zaakvoerder, reeds vaststaand dat vennootschapsbelasting op de meerwaarde van € 270.000 zal moeten worden betaald, en dient bijgevolg de volledige vennootschapsbelasting schuld per 31.07.2014 te worden opgenomen, alsmede de meerwaarde als zijnde gerealiseerd, aangezien de ontbinding in één akte gewoon niet zou kunnen doorgaan indien de vennoten niet zouden akkoord gaan om het onroerend goed terug te nemen. Het is immers van bij het begin zo voorzien dat er geen vereffenaar zal worden aangeduid die in het kader van het te gelde maken van de activa het onroerend zou kunnen verkopen.
Enerzijds wordt de belasting op de meerwaarde op het onroerend goed zeker en vaststaand op het moment van de notariële akte en de terugname van het onroerend goed door de vennoten. Deze belastingschuld mag dus niet eerder worden geboekt. Anderzijds kunnen de ontbinding en vereffening niet in één akte worden verleden indien er, op datum van het verlijden van de akte, nog open schulden zijn. Zoals bevestigd op pagina 1 van het door u aangehaalde gemeenschappelijk bericht van het IBR, IAB en KFBN van 25 juli 2014 is de enige oplossing dat alle belastingschulden, zoals de btw en de vennootschapsbelasting voor de periode tot het verlijden van de akte ‒ ook de latente ‒ worden (vooraf)betaald of worden geconsigneerd. Dit geldt dus zowel voor de “gewone” belastingschuld (tot de datum van de notariële akte en niet beperkt tot 31 juli 2014) als voor de belasting op de meerwaarde op het onroerend goed.
In de rechtsleer wordt meer praktische duiding gegeven over het lot van de belastingschulden met betrekking tot de meerwaarde op een onroerend goed in het kader van ontbinding en vereffening in één akte, meer bepaald in het tijdschriftartikel van E. Spruyt, “Turbo-liquidaties: niet alle vragen opgelost sinds herschrijven voorwaarden”, Fiscale actualiteit 2014, afl. 23, p. 5. Hierna volgt een uittreksel uit dit artikel:
“Wat met belastingschulden die pas ontstaan door de ontbinding zelf? We denken dan aan de RV op de liquidatiebonus of vennootschapsbelasting die verschuldigd wordt op meerwaarden die aan het licht komen via de ontbinding (bv. meerwaarde op onroerend goed). Van dergelijke schulden kan uiteraard onmogelijk geëist worden dat ze vóór de notariële ontbindingsakte (lees: de opmaak van het deskundigenverslag) worden betaald, want ze bestaan op dat moment niet eens. Allicht zal consignatie de oplossing zijn. De deskundige moet van die consignatie melding maken in de conclusies van zijn deskundigenverslag.”.