14 mei 2020

Enkele vragen omtrent de verslaggeving van de commissaris naar aanleiding van het WVV en diens opdracht inzake de liquiditeitstest

 

  1. De volgende vragen worden gesteld:

    - Naar welke wetgeving dient te worden verwezen in de verslaggeving voor die vennootschappen die:

    •          zijn opgericht zijn vóór 01/05/2019;

    •          geen opt-in hebben toegepast; en die

    •          tot op heden nog geen statutenwijziging hebben doorgevoerd.

     

    - Bestaat er een modelverslag inzake de liquiditeitstest? Dient voor deze opdrachten een afzonderlijke opdrachtbrief en/of representatiebrief te worden opgemaakt? Of is de opdracht impliciet vervat in het commissarismandaat? Indien afzonderlijke brieven dienen te worden opgemaakt, zullen modellen worden aangereikt door het Instituut?

     

  2. Als uitgangspunt neemt het ICCI aan dat de betrokken vennootschap geen rechtsvorm heeft die met de inwerkingtreding van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) werd afgeschaft.

     

    Als antwoord op de eerste vraag, verwijst het ICCI naar Advies 2019/14 van het IBR ([1]). Sinds 1 januari 2020 zijn alle dwingende bepalingen van het WVV onmiddellijk van toepassing en worden de statutaire bepalingen van de vennootschap die in strijd zijn met deze dwingende bepalingen van het WVV voor niet geschreven gehouden. Artikel 3:75 WVV is een dwingende bepaling, zodat alle commissarisverslagen sinds 1 januari 2020 overeenkomstig dit artikel 3:75 WVV dienen te worden opgesteld.  De commissaris moet de eventuele overtredingen op het WVV vermelden die zouden kunnen zijn opgetreden tussen 1 januari 2020 en de datum waarop hij zijn verslag opstelt. Met name de volgende nieuwe bepalingen zijn dwingend en dus van toepassing vanaf 1 januari 2020, ook in het geval van andersluidende statutaire bepalingen:

     

    - de belangenconflictenprocedures;

    - de alarmbelprocedure;

    - de nettoactief- en liquiditeitstest;

    - de bijeenroeping van de algemene vergadering;

    - het jaarverslag in de grote (I)VZW’s en Stichtingen.

     

     

     

     

  3. Aangezien het Wetboek van vennootschappen (W. Venn.) nog van toepassing was tot en met 31 december 2019, moet de commissaris, overeenkomstig artikel 3:75, § 1, eerste lid, 9° WVV, niet enkel de eventuele overtredingen van bepalingen van het WVV melden, maar ook de eventuele overtredingen van bepalingen van het Wetboek van vennootschappen (W. Venn.) of, in voorkomend geval, de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen die zich vóór 1 januari 2020 zouden hebben voorgedaan.

     

     

    Voor meer informatie over de overgang van het Wetboek van vennootschappen naar het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, verwijst het ICCI naar desbetreffende specifieke pagina op het website van het IBR ([2]).

     

  4. Voor wat betreft de tweede vraag, verwijst het ICCI naar het Technische notabij de artikelen 5:143 en 6:116, §1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (Liquiditeitstest) ([3]), die een modelverslag bevat.

 

Voor wat betreft de opdrachtbrief, preciseert paragraaf 26 van deze technische nota:

 

Art. 5:143 WVV bepaalt dat de commissaris, in zijn jaarlijkse commissarisverslag opgesteld naar aanleiding van de jaarrekening, vermeldt dat hij deze opdracht heeft uitgevoerd. Het gaat hier evenwel om twee onderscheiden opdrachten: enerzijds de wettelijke controleopdracht conform artikel 3:75 WVV en anderzijds de opdracht toevertrouwd aan de commissaris in artikel 5:143 WVV. De commissaris moet erover waken dat deze opdracht het voorwerp uitmaakt van een opdrachtbrief.

 

In de opdrachtbrief zal onder meer gewezen worden op de verantwoordelijkheden van het bestuursorgaan, in het bijzonder in het licht van de artikelen 5:141, 5:142 en 5:143 WVV.”.