12 maart 2014

Kan het ICCI klaarheid brengen in de hieronder vermelde vraagstellingen? 

Situatieschets

Vennootschap X heeft intellectuele eigendom (verder IP) ontwikkeld en bezit het eigendomsrecht.

Tussen de vennootschappen X en Y bestaat op heden een licentieovereenkomst.

Vennootschap X wenst het gebruiksrecht/licentie van de IP in te brengen in vennootschap Y, maar niet het eigendomsrecht.

Vraagstelling 1

In het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen is er sprake van inbreng anders dan in geld en deze inbreng wordt inbreng in natura genoemd.

Onder “inbreng” wordt verstaan de verrichting waarbij de eigendom of het genot van goederen wordt overgedragen aan een vennootschap tegen de toekenning van maatschappelijke rechten (aandelen), zodat die ingebrachte bestanddelen onderhevig zijn aan de maatschappelijke risico’s en bijdragen tot het vormen van het resultaat van de vennootschap.

De “inbreng in natura” is de inbreng anders dan in geld, met uitzondering van te verrichten arbeid, die in aanmerking komt voor de bepaling van de omvang van het kapitaal. Aan de “inbreng in natura” wordt als eis gesteld dat de inbreng naar economische maatstaven waardeerbaar is, met andere woorden dat de waarde naar algemene gangbare opvattingen in geld kan worden uitgedrukt.

De “inbreng in natura” kan zowel betrekking hebben op de eigendom van een vermogensbestanddeel als op het genot ervan, wat in casu het geval is.

Een inbreng houdt in dat activa ter beschikking worden gesteld van de inbrenggenietende vennootschap, ter verwezenlijking van haar doel zodat die, als deel van het maatschappelijk kapitaal, principieel in de vennootschap behoren te blijven om er te participeren in de risico’s van de vennootschap.

Bovendien geldt als voorwaarde om het kapitaal van de vennootschap te vormen, iedere inbreng onvoorwaardelijk moet zijn toegezegd.

In casu is de licentieovereenkomst tussen vennootschap X en vennootschap Y momenteel een wederkerige overeenkomst waarbij het niet naleven van de verplichtingen door vennootschap Y kan leiden tot de mogelijkheid om de overeenkomst te ontbinden.

 

Gezien het belang van sancties bij contractbreuk is de vraag dan ook of een ontbindend beding in geval van contractbreuk door vennootschap Y moet worden beschouwd als strijdig met de “onvoorwaardelijke plaatsing van het kapitaal”?

Vraagstelling 2

Ten tweede is er de vraag of de licentie met beperkte duur van 10 jaar ook niet strijdig is met een “onvoorwaardelijke inbreng”?

Als antwoord op de vragen kan het ICCI meedelen dat de wetgever in dit kader met de term onvoorwaardelijk bedoelt dat een inbreng onder opschortende voorwaarde ongeldig is [1]. In casu betreft het geen inbreng onder opschortende voorwaarde, zodanig dat desbetreffende gebruiksrechten op de intellectuele eigendom, die bovendien economisch waardeerbaar zijn, het voorwerp kunnen uitmaken van een inbreng in natura.

 

Uiteraard dient in de authentieke akte van kapitaalverhoging duidelijk te worden gesteld dat niet de intellectuele eigendom zelf wordt ingebracht, maar wel de gebruiksrechten op die intellectuele eigendom die het voorwerp uitmaken van de licentieovereenkomst.

[1] G. Bats, B. De Klerck, M. Vander Linden en E. Vanderstappen, Studies IBR, Inbreng in Natura en Quasi-Inbreng: Praktische Toepassingsgevallen, Brugge, die Keure, 2006, p. 4, 100, nr. 2, 226; F. Bouckaert, Notarieel vennootschapsrecht: N.V. en B.V.B.A., Mechelen, Kluwer, 2000, p. 200, nr. 7.28.