27 oktober 2014

Kan het ICCI een advies geven omtrent de hieronder vermelde probleemstelling?

Een feitelijke vereniging bezit onder meer onroerende goederen en daarnaast bestaat er een VZW waarbij de leden van de feitelijke vereniging deze onroerende goederen wensen in te brengen in de VZW bij wijze van de inbreng in natura.

De vraag stelt zich of dit mogelijk is en op welke manier er tewerk moet worden gegaan en hoe zit het met de tegenprestatie? Hoe wordt die vergoed, aangezien een VZW geen aandelen heeft en een feitelijke vereniging leden heeft die wel participaties bezitten?

 

Eerst wenst het ICCI te verwijzen naar Hoofdstuk 2 van het boek VZW en Stichting (M. Denef, “Wie kan een VZW oprichten?”, Brugge, 2004, die Keure, p. 105 e.v.):

De wet van 27 juni 1921 [/ het Wetboek van vennootschappen en verenigingen] voorziet niet in enige verplichting om een inbreng te doen in een VZW. Logischerwijze wordt het aspect “inbreng in natura” dan ook niet behandeld. Een inbreng in natura is mogelijk maar, in tegenstelling tot vennootschappen, wordt de inbreng niet vergoed. Bijgevolg is er dan ook geen controleverslag vereist.”.

Voor meer informatie daaromtrent wordt er eveneens verwezen naar de IBR-brochure Inbreng in natura en quasi-inbreng – Praktische toepassingsgevallen (Brugge, 2006, die Keure, p. 105).

 

Wat de waardering van de inbreng betreft, stelt artikel 3:160 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen het volgende:

De goederen die aan de VZW, IVZW of stichting werden geschonken of nagelaten worden geboekt op het ogenblik van hun verkrijging.

  De VZW, IVZW of stichting waardeert de goederen die haar worden geschonken of nagelaten tegen aanschaffingswaarde. Het bestuursorgaan kan, mits melding en verantwoording in de toelichting, evenwel beslissen om deze geschonken of nagelaten goederen te waarderen tegen werkelijke waarde, marktwaarde of gebruikswaarde waarbij het verschil tussen de aanschaffingswaarde en deze waarde wordt geboekt op een afzonderlijke subrekening van het betrokken actief met als tegenpost een opbrengstrekening of een rekening van het eigen vermogen. Wanneer het verschil betrekking heeft op een vast actief met een beperkte gebruiksduur moet dit verschil worden afgeschreven over de gebruiksduur.”.De waarderingsregels van de VZW moeten bepalen hoe de inbreng wordt gewaardeerd rekening houdend met de principes van het bovenvermeld koninklijk besluit van 29 april 2019.