12 juni 2019
In zijn arrest van 16 april 1991 heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken tegen een constructie die was aangewend ter omzeiling van de wettelijke vereisten inzake de inbreng in natura van een schuldvordering.
Dat er met bedrieglijk oogmerk werd gehandeld blijkt uit het feit dat dit is gebeurd om de gebiedende bepalingen op de kapitaalsverhogingen in natura te omzeilen, die de wetgever had uitgevaardigd ten einde fraude te voorkomen bij kapitaalverhogingen zoals maar al te duidelijk blijkt aan de hand van de voorbereidende werkzaamheden die aan het tot stand komen van de wet op de kapitaalverhogingen van de handelsvennootschappen zijn voorafgegaan en waarin de wet Cooreman-Declercq geen wijzigingen heeft aangebracht, en zodoende te ontsnappen aan de door de wetgever bedoelde controle van een bedrijfsrevisor die juist tot taak had ter bescherming van de rechtmatige belangen van de aandeelhouders en van derden de waarde te onderzoeken van wat als kapitaal zou worden ingebracht. Dat persoon X. hetzelfde doel had kunnen bereiken op een legale wijze door eerst een lening op te nemen waarmee hij de inbreng in geld zou doen en waarmee de vennootschappen hun schuld jegens hem zouden kunnen terugbetalen kan niet worden aangenomen. Het aanwenden van dit middel zou evenzeer een vermommen van de waarheid hebben ingehouden nu het ook nooit de bedoeling zou zijn geweest een inbreng in geld te doen maar slechts langs dit middel om de inbreng te verwezenlijken van zijn lopende rekening die niet kon worden terugbetaald. Dat ook dit een vermomde inbreng in natura zou zijn.
De rechter motiveert naar recht zijn beslissing als hij een verdachte veroordeelt wegens valsheid in geschrifte wanneer hij vaststelt dat, met aanwending van list, in notariële akten een niet-bestaande kapitaalverhoging werd vastgelegd, wat de notariële akten inhoudelijk fictief, derhalve vals maakte.
Op grond van zijn onaantastbare beoordeling van de hem regelmatig overgelegde feitelijke gegevens, kan de rechter, zonder daarbij gehouden te zijn aan de betekenis van begrippen en feiten in van het strafrecht onderscheiden rechtstakken, vaststellen dat de door de verdachte toegepaste list, ongeacht de al dan niet werkelijkheid van de samenstellende feiten daarvan, geen werkelijke inbreng in geld en evenmin werkelijke kapitaalverhogingen teweegbracht.