5 februari 2014
Vervolgens stipuleert artikel 1012, § 2 van het Wetboek van vennootschappen (W. Venn.) het volgende: “Indien binnen een publiekrechtelijke rechtspersoon een college van commissarissen is gevormd dat leden telt die in hun hoedanigheid van bedrijfsrevisor zijn aangesteld en leden welke niet in deze hoedanigheid zijn aangesteld, zijn de bepalingen van dit wetboek inzake de commissarissen, niettegenstaande elk hiermee strijdig statutair beding, van toepassing op de commissarissen die in hun hoedanigheid van bedrijfsrevisor zijn aangesteld; zij stellen een afzonderlijk verslag op. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de andere commissarissen behalve indien de statuten zulks uitdrukkelijk bepalen.”.
Bijgevolg zijn onder meer de bepalingen van artikel 135, § 1 van het Wetboek van vennootschappen inzake de duur van het commissarismandaat (telkens drie jaar) van toepassing.
Als antwoord op de vraag bevestigt het ICCI dat er geen wettelijke bepaling bestaat die de gelijkschakeling van de begindata van commissarismandaten bij verscheidene ondernemingen regelt.
Na navraag bij de Juridische Commissie van het IBR, is deze van oordeel dat het niet mogelijk is om een gelijkschakeling van de begindata van commissarismandaten binnen stedelijke dochterbedrijven van een autonoom gemeentebedrijf te bekomen, en dit om de volgende twee redenen:
[1] Artikel 263quater van de Nieuwe Gemeentewet (waaraan een autonoom gemeentebedrijf is onderworpen) bepaalt dat: “Het toezicht op de financiële toestand en op de jaarrekeningen van de autonome gemeentebedrijven wordt opgedragen aan een college van drie commissarissen, die door de gemeenteraad worden gekozen buiten de raad van bestuur van het gemeentebedrijf en waarvan ten minste één lid is van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren.”.