2 september 2020
Mag de commissaris van de gefailleerde vennootschap op vraag van de curator een opdracht aanvaarden inzake het uitvoeren van een grondig boekhoudkundig onderzoek zonder het beroepsgeheim te schenden?
Het bedrijfsrevisorenkantoor heeft het verzoek van de curator gekregen, met de volgende vraag:
“Ik kom terug op voormeld dossier.
Ik heb ondertussen de volledige boekhouding van de gefailleerden mogen ontvangen (elektronisch en
materieel).
Het is mijn betrachting om een grondig boekhoudkundig onderzoek te laten uitvoeren, zodat (i) de
boekhouding op punt gezet kan worden en (ii) de curatele zicht krijgt op mogelijke onregelmatigheden
in de boekhouding, voorraadbeheer,....
Graag had ik hiervoor een beroep op uw kantoor gedaan (inzonderheid) gelet op uw vertrouwdheid
met het dossier), waarbij ik u ook al onmiddellijk kan melden dat de curatele over de nodige middelen
beschikt om dergelijk grondig onderzoek te bekostigen en de rechter-commissaris het voornemen van
de curatele ten zeerste ondersteunt.”.
Er wordt een pragmatische oplossing voorgesteld:
- de externe accountant brengt zijn taak inzake de samenstellingsopdracht tot een einde voor het boekjaar 2018 en voor het boekjaar 2019 tot en met de datum van het faillissement;
- de commissaris voert zijn taak uit voor het boekjaar 2018 en rapporteert aan de curator zodat ook hij op zijn beurt zijn opdracht kan rapporteren aan de rechter-commissaris;
- idem wat betreft het nazicht van de boekhouding 2019 tot en met de datum van het faillissement.
Volgens de commissaris impliceert het voormelde dat, indien er wordt gerapporteerd aan de curator op de wijze zoals een commissaris een management letter zou opstellen t.b.v. het bestuursorgaan, het beroepsgeheim niet wordt geschonden, tenzij de curator op zich hier op één of andere wijze gebruik zou maken voor het indienen van een vordering ten aanzien van de ex-bestuurders. Het staat met de kennis van zaken nu al vast dat zal worden vastgesteld dat de tekortkomingen aan de interne controle en de administratieve organisatie niet min zullen zijn en dat er wellicht aanwijzingen van fraude zullen vastgesteld worden net zoals tijdens het eerste jaar bij aanvang van het mandaat.
“Indien de curator overigens de bijstand van de commissaris in de uitoefening van zijn functie als curator wenst, is dit perfect mogelijk op grond van een bijzondere overeenkomst, waarvan het voorwerp ongetwijfeld onderscheiden is van de overeenkomst voor een commissaris. In dit geval moet echter de aandacht worden getrokken op de geheimhoudingsplicht van de commissaris. Naar het oordeel van de Raad van het IBR zijn de werkdocumenten van de bedrijfsrevisor vertrouwelijke documenten, ook als de bedrijfsrevisor een onderscheiden opdracht uitvoert ten behoeve van de curatele.”
- documenten die de vennootschap zelf aan de commissaris heeft toevertrouwd: “Indien het gaat om publieke gegevens (bv. de neergelegde jaarrekening, in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad gepubliceerde verslagen) is het beroepsgeheim niet van toepassing. Anders is het wanneer bepaalde gegevens door een werknemer ofeenbestuurderaandecommissariswerdenovergemaakt.Indatgevalisde commissaris tot geheimhouding verplicht, zelfs ten aanzien van het bestuursorgaan.”.
- documenten die de commissaris zelf heeft gecreëerd: “Het gaat hier bijvoorbeeld om een bevestigingsbrief of een saldobevestiging. Dit soort documenten is wel gedekt door het beroepsgeheim. Bijgevolg mag er geen toegang worden verleend tot werkdocumenten wanneer die vertrouwelijke gegevens bevatten.” Dit geldt ook voor de management letter
( [3] ).
“De vereffenaar is een orgaan van de vennootschap in vereffening [2](wat niet het geval is van een curator). In zijn hoedanigheid van orgaan is de vereffenaar de enige die de vennootschap in vereffening vertegenwoordigt tegenover derden. Hij treedt op in vervanging van het bestuursorgaan, wiens taak werd beëindigd bij de beslissing tot ontbinding en invereffeningstelling van de vennootschap [3].
[2] H. Braeckmans en R. Houben, Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 843, nr. 1536.
[3] H. Du Faux, “La liquidation des sociétés commerciales”, Rép. Not., XII, boek 6, 55, nr. 17.”.