17 januari 2013

Kan het ICCI helpen bij de volgende vraagstellingen?

Een (immo)vennootschap heeft per 31 december 2011 een negatief eigen vermogen. Haar gebouwen zijn afgewaardeerd tot de geschatte marktwaarde. De Nederlandse moedervennootschap financiert dit verlies bij de dochtervennootschap middels een lening. Zij levert een financial support letter af zodat er geen probleem is van discontinuïteit.

Eind 2012 zijn de gebouwen verkocht en is de lening deels terugbetaald.

Activa=0, er blijft een negatief eigen vermogen en een schuld aan de moedervennootschap.

Per 31 december 2012 wordt een jaarrekening opgesteld in discontinuïteit (art. 28 KB van 30 januari 2001). De raad van bestuur heeft beslist de vereffening voor te stellen op een algemene vergadering te houden voor 31 maart 2013. Herstelmaatregelen worden niet voorgesteld. De Nederlandse moedervennootschap zal een verlies boeken op haar vordering. Er zijn geen schulden aan derden.

Vraag:

- Kan de commissaris een goedkeurende verklaring afleggen gesteld dat alle nodige boekingen zijn uitgevoerd, de toelichting volledig is en het jaarverslag de nodige toelichting bevat i.v.m. de stopzetting, enz.?
- Dient in het kader van de vereffening behoudens het commissarisverslag nog een apart verslag over de staat van actief en passief per 31 december 2012 te worden opgesteld?

 

Op deze twee vragen kan het ICCI antwoorden als volgt:

Allereerst verwijst het ICCI naar punt 3.4.1. van de ICCI-brochure 2007/3, Het commissarisverslag (Brugge, die Keure, 2007, p. 90): “De financiële moeilijkheden van de entiteit kunnen een belangrijke onzekerheid doen ontstaan bij het opstellen van de jaarrekening door het bestuursorgaan een voor de aflevering van een verklaring zonder voorbehoud door de commissaris. Inderdaad, de jaarrekening wordt in beginsel opgesteld op basis van de veronderstelling van continuïteit (art. 3:6, § 1, derde lid, K.B. 29 april 2019). Indien deze veronderstelling niet langer geschikt is, wordt het noodzakelijk waardecorrecties toe te passen die gebaseerd zijn op de verwachte realisaties (art. 3:6, § 2, tweede lid K.B. van 29 april 2019). Het is evenwel niet altijd mogelijk met zekerheid een oordeel tot uitdrukking te brengen dat de jaarrekening, opgesteld in going concern, geen getrouw beeld geeft zolang een overlevingskans mogelijk blijft. Om deze reden zal een verklaring met voorbehoud, een onthoudende of afkeurende verklaring, die blijk geeft van een meningsverschil met de leiding niet steeds de meest gepaste formule zijn.”.

Indien men oordeelt dat de jaarrekening een getrouw beeld verschaft van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van de vennootschap, kan het commissarisverslag een goedkeurende verklaring bevatten.

Wat het voorstel tot ontbinding betreft, verwijst het ICCI graag naar punt 2.6. van de Normen inzake de controle bij het voorstel tot ontbinding van vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (beschikbaar op www.ibr-ire.be, onder de rubriek “Regelgeving – Normen”) dat het volgende stipuleert: “De beroepsbeoefenaar moet onderzoeken in welke mate de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening worden nageleefd. Het nazicht van de naleving van het Wetboek van vennootschappen en van de statuten, komt toe aan de commissaris, overeenkomstig de algemene principes van zijn opdracht.”. Krachtens punt 2.6.1. van deze Normen dient de beoefenaar die inbreuken vaststelt op de boekhoudwet, overeenkomstig artikel 16 van de toenmalige wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen – huidig artikel 171, § 2 W. Venn. / artikel 3:97, § 2 WVV, tenminste een voorbehoud in zijn verslag op te nemen. De conformiteit aan de wet betreft zowel de formele regels voor het houden van de rekeningen als de staat van activa en passiva.

Aangezien het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen in dit geval een goedkeurende verklaring niet verbiedt, is het ICCI van oordeel dat men zelf moet oordelen of de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen (en het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen) worden nageleefd. Ten slotte stelt punt 4.4. van de bovenvermelde Normen dat “Indien de boekhoudkundige staat van de ontbinding een netto- passief vertoont, moet het bedrag uitdrukkelijk in de conclusie van het (commissaris)verslag worden vermeld.”.

Een verschil dient te worden gemaakt tussen het commissarisverslag dat krachtens Titel VII, Boek IV van het Wetboek van vennootschappen (“De controle van de jaarrekening en van de geconsolideerde jaarrekening”) / Titel 4, Boek 3 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (“De wettelijke controle van de jaarrekening en van de geconsolideerde jaarrekening van vennootschappen met rechtspersoonlijkheid”) moet worden opgesteld, en het verslag van de commissaris in het kader van artikel 181 van het Wetboek van vennootschappen (Titel IX, Boek IV, “Ontbinding en vereffening”) / artikel 2:80 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Immers, dit specifiek verslag wordt onderworpen aan de specifieke Normen inzake de controle bij het voorstel tot ontbinding van vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. Het ICCI verwijst naar een uittreksel van het boek van F. Bouckaert, Notarieel Vennootschapsrecht (Antwerpen, Kluwer, 2000, p. 906): “Zijn er geen verslagen opgesteld, dan is het besluit van de algemene vergadering zonder meer nietig (art. 181, § 3 W.B. Venn. [/ art. 2:71, § 4 WVV). Die nietigheid kan worden gevorderd door elke belanghebbende derde of door aandeelhouders, zelfs al hebben die met het besluit ingestemd. De regels raken immers de openbare orde (art. 178 tweede lid W.B. Venn. [/art. 2:44, tweede lid WVV]).

In dit verband weze in herinnering gebracht dat volgens art. 181, § 4 eerste lid W.B. Venn. [/art. 2:71, § 6 WVV] de notaris de plicht heeft het bestaan te bevestigen van de externe wettigheid. Daarmee wordt bedoeld dat de notaris zijn ambt moet weigeren indien de voorschriften van art. 181 § 1 W.B. Venn. [/ art. 2:71, § 2 WVV] niet werden nageleefd.”.