2 april 2013

Kan het ICCI uitsluitsel geven in onderstaande situatie?

 

Er werd aan een bedrijfsrevisor gevraagd het mandaat van commissaris op te nemen in een vzw. In deze vzw zijn ongeveer 15 bestuurders. Eén van de bestuurders is de schoonbroer van deze persoon. Kan deze persoon het mandaat aanvaarden?

Men zou hem zelfs kunnen uitsluiten wat betreft de beslissing tot het aanstellen van de commissaris. Uit gesprekken met bedrijfsrevisoren blijkt dat op basis van bovenstaande informatie het mandaat wel zou worden opgenomen. Graag had men de visie van het ICCI gekend vooraleer een besluit te nemen.


Als antwoord op de vraag verwijst het ICCI vooreerst naar artikel 17, § 7 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen [1], dat het volgende stelt:

 

De artikelen 130 tot 133, 134, §§ 1, 2, 3 en 6, 135 tot 137, 139 en 140, 142 tot 144, met uitzondering van artikel 144, eerste lid, 6° en 7°, van het Wetboek van vennootschappen zijn van overeenkomstige toepassing op de verenigingen die een commissaris hebben benoemd. Ten behoeve van dit artikel moeten de woorden “wetboek”, “vennootschap” en “rechtbank van koophandel”, aangewend in voornoemde artikelen van het Wetboek van vennootschappen, worden begrepen als respectievelijk “wet”, “vereniging” en “rechtbank van eerste aanleg”.

 

Vervolgens verwijst het ICCI naar artikel 133, § 1 van het Wetboek van vennootschappen, dat stipuleert:

 

Diegenen die zich in een positie bevinden die een onafhankelijke taakuitoefening, overeenkomstig de regels geldend voor het beroep van bedrijfsrevisoren, in het gedrang kan brengen, kunnen niet tot commissaris benoemd worden. De commissarissen moeten er op toezien dat zij na hun benoeming niet in een dergelijke positie worden geplaatst.”.

 

Overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren [2] (KB van 10 januari 1994), die uiteraard een regel uitmaakt die geldend is voor het beroep van bedrijfsrevisoren, mag de bedrijfsrevisor geen enkele revisorale opdracht aanvaarden in een onderneming [in casu, rekening houdend met het voormelde, een vereniging] waarin (onder andere) een aanverwant tot in de tweede graad [in casu schoonbroer [3]] de positie bekleedt van (onder andere) bestuurder.

 

Rekening houdend met het voorgaande, is het ICCI van oordeel dat de situatie in casu dus eveneens wordt geviseerd door artikel 9 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994, zodanig dat de betrokken bedrijfsrevisor het commissarismandaat in casu niet mag aanvaarden.



[1] BS 1 juli 1921.

[2] BS 18 januari 1994.

[3] G. Verschelden, “Afstamming” in APR, Mechelen, Kluwer, 2004, p. 10, nr. 12: “De lijnen en graden bij het aanverwantschap zijn dezelfde als bij de bloedverwantschap; er wordt geen graad meer geteld voor het huwelijk waardoor de aanverwantschap ontstond. Schoonvader en schoondochter zijn bv. aanverwant in de eerste graad, schoonbroer en schoonzuster in de tweede graad.”.