7 mei 2014
Wanneer een onderneming belangrijke bankkredieten heeft bekomen met voorraden en klantenvorderingen als onderpand, is het frequent dat de betrokken bank – in het kader van deze kredieten – een periodieke rapportering oplegt van vb. de evolutie van de voorraden en van de klantenvorderingen. Dergelijke rapportering wordt courant betiteld als “borrowing base rapportering” en is per definitie niet uniform voor alle bankinstellingen. Overeenkomstig technische literatuur (o.a. het Comptroller’s Handbook “Accounts Receivable and Inventory Financing”, March 2000) is het uiterst belangrijk dat de bank deze periodieke rapportering systematisch controleert, hetzij door haar eigen auditdiensten hetzij door een onafhankelijke externe auditor.
Men is van oordeel dat in principe een commissaris in een Belgische onderneming geen enkele verantwoordelijkheid heeft om bedoelde periodieke rapportering – die uitgaat van de financiële afdeling van de gecontroleerde onderneming en rechtstreeks is gericht aan de bank – te controleren als onderdeel van zijn normale jaarlijkse audit en verslaggeving over de jaarrekening.
Indien de bank evenwel aan de commissaris uitdrukkelijk vraagt om wel degelijk een controle uit te voeren over de periodieke “borrowing base rapportering”, dan lijkt dit een afzonderlijke opdracht te zijn tussen de bank en de commissaris, mits uitdrukkelijke goedkeuring van de onderneming.
Men veronderstelt dat in deze situatie het ereloon van de commissaris voor dergelijke opdracht niet als onderdeel van zijn jaarlijkse auditvergoeding kan beschouwd worden, doch door de commissaris dient aangerekend te worden aan de bank.
Men denkt dat het niet uitgesloten is dat de onderneming zelf deze bijkomende erelonen ten laste neemt, doch in de vorm van een “bijkomende opdracht” aan de commissarisopdracht.
Ten bijkomstige titel stelt men de vraag of er ooit zou kunnen beweerd worden dat beide controle-opdrachten – enerzijds als commissaris en anderzijds voor rekening van de banken – een mogelijks conflict van belangen zou kunnen vertegenwoordigen in hoofde van de commissaris?
Als antwoord op de eerste vraag is het ICCI van oordeel dat de commissaris niet de verantwoordelijkheid heeft om de vermelde “borrowing base” rapportering te controleren als onderdeel van zijn werkzaamheden in het kader van zijn commissarismandaat; temeer daar deze periodieke rapportering volledig kan afwijken van het normaal controleprogramma van de commissaris. Bijgevolg maakt dit soort opdracht volgens het ICCI geen deel uit van het commissarismandaat.
Als antwoord op de tweede en derde vraag meent het ICCI uit ervaring dat desbetreffende opdracht nooit door de bank zal gegeven worden aan de commissaris van de betrokken onderneming, maar wel door de cliënt zelf (op vraag van de bank). Het ICCI is van oordeel dat de uitdrukkelijk gevraagde opdracht bestaande uit de controle over de periodieke “borrowing base” rapportering in elk geval een afzonderlijke en bijkomende opdracht zal uitmaken tussen de cliënt en de commissaris. Het ereloon van de commissaris voor een dergelijke opdracht kan derhalve in geen geval als onderdeel van de bezoldiging van de commissaris zoals vastgelegd in artikel 134, § 2 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:65, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen worden beschouwd. Het betreft een contractuele opdracht tussen de bedrijfsrevisor en de cliënt [1] waar de cliënt uiteraard de geadresseerde dient te zijn van de honorariumnota’s voor deze bijkomende prestaties.
Als antwoord op de laatste vraag is het ICCI van oordeel dat beide controleopdrachten – enerzijds de commissarisopdracht en anderzijds de bijkomende opdracht bestaande uit de controle over de periodieke “borrowing base” rapportering – geen risico op belangenconflict (risico op in gedrang brengen van onafhankelijkheid) zou kunnen vertegenwoordigen in hoofde van de commissaris.
Ten slotte wenst het ICCI er op te wijzen dat de controle over de periodieke “borrowing base” geen wettelijke opdracht is en bijgevolg niet valt onder wettelijke beperkingen inzake beroepsaansprakelijkheid. Dit aspect dient bijgevolg contractueel te worden geregeld.
[1] Voor een goed voorbeeld van een “algemeen contractueel kader voor prestaties” verwijzen wij naar onze website:
https://www.icci.be/nl/adviezen/advies-detail-page/algemeen-contractueel-kader-voor-prestaties