5 juli 2012
Hoe moet in onderstaande situatie een latente meerwaarde worden geboekt?
De vraag kadert in de vereffeningsprocedure van een vennootschap:
- de vennootschap bezit een onroerend goed ter waarde van 100.000 EUR;
- de waarde van dit onroerend goed wordt 1.000.000 EUR, waardoor er een latente meerwaarde ontstaat van 900.000 EUR;
- in het kader van de vereffening dient een staat van activa en passiva opgemaakt te worden in discontinuïteit;
- de activa dienen bijgevolg gewaardeerd te worden aan realisatiewaarde, zijnde in casu 1.000.000 EUR.
De vraag kadert eveneens in de boeking van de latente meerwaarde van 900.000 EUR:
- m.i. kan geen boeking in de resultatenrekening opgenomen worden omdat de meerwaarde niet gerealiseerd is
- een herwaarderingsmeerwaarde onder het eigen vermogen kan m.i. evenmin geboekt worden omdat niet voldaan is aan de rentabiliteitsvoorwaarde (art. 3:35 KB 29 april 2019), omdat er m.i. geen verderzetting is van de onderneming.
Kan het ICCI hieromtrent meer informatie bezorgen?
Het bovenvermeld standpunt lijkt volgens het ICCI niet correct aangezien het niet overeenkomt met artikel 3:6, § 2, b) van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen dat het volgende stelt:
“b) voor de vaste en de vlottende activa moet zo nodig tot aanvullende afschrijvingen of waardeverminderingen worden overgegaan om de boekwaarde terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde”.
Enerzijds betreft deze bepaling enkel aanvullende afschrijvingen of waarderverminderingen om een eventueel negatief verschil tussen de boekwaarde en de realisatiewaarde weg te werken. In geen enkel geval laat deze wettelijke bepaling toe een meerwaarde tot uiting te brengen.
Anderzijds heeft een vennootschap (zelfs in vereffening) steeds de mogelijkheid (maar niet de verplichting) materiële vaste activa te herwaarderen op basis van artikel 3:35 van voormeld koninklijk besluit, “wanneer de waarde van deze activa, bepaald in functie van hun nut voor de vennootschap, VZW, IVZW of stichting, op vaststaande en duurzame wijze uitstijgt boven hun boekwaarde”.
Aangezien er, in het kader van een vereffening (en dus de stopzetting van de activiteiten van de vennootschap), geen sprake meer is van “de voortzetting van het bedrijf van de vennootschap”, wordt de rentabiliteitsvoorwaarde irrelevant. Deze situatie is vergelijkbaar met deze van een vennootschap (niet in vereffening) die activa wenst te herwaarderen die niet noodzakelijk zijn voor de voortzetting van het bedrijf van de vennootschap.
Het “nut” van de desbetreffende activa voor een vennootschap in vereffening is enkel nog het genereren van liquiditeiten teneinde de vereffening af te ronden.
Uiteraard zal de herwaarderingsmeerwaarde geboekt worden in rubriek II van het passief en in geen enkel geval via de resultatenrekening. Bovendien zal men uiterst voorzichtig moeten zijn bij het bepalen van het bedrag van de niet-gerealiseerde meerwaarde teneinde te vermijden dat er achteraf bij realisatie een minderwaarde zou moeten worden vastgesteld.
De problematiek van de latente belastingen op herwaarderingsmeerwaarden is delicaat omdat deze op een, volgens het ICCI, onvolledige manier wordt behandeld in het boekhoudrecht. Aangezien het niet mogelijk is binnen de bepalingen van het boekhoudrecht om latente belastingen op herwaarderingsmeerwaarden te boeken in de jaarrekening, stellen wij voor dat, bij het bepalen van het bedrag van de niet-gerealiseerde meerwaarde impliciet rekening wordt gehouden met de belastingen die ten laste van de vennootschap zullen vallen op het moment dat het onroerend goed effectief wordt verkocht. Men kan trouwens noteren dat in de voetnoot 16 van het CBN-advies 2011-14 over herwaarderingsmeerwaarden, evenwel in een andere hypothese, ook rekening wordt gehouden met de latente belastingen.
In het geciteerde voorbeeld van een niet-gerealiseerde meerwaarde van €900.000, stelt het ICCI voor de meerwaarde te boeken voor dit bedrag, verminderd met de geschatte belastingdruk die effectief tot uiting zal komen op het moment van de verkoop. Hierbij zal men rekening houden met alle beschikbare elementen, onder meer met de eventuele beschikbaarheid van fiscaal overgedragen verliezen.
De in de voorgaande alinea voorgestelde werkwijze geeft geen perfect resultaat omdat er een compensatie ontstaat tussen de meerwaarde en de voorziene latente belastingen. Deze behandeling is echter het direct gevolg van een duidelijke lacune in het boekhoudrecht. Het ICCI stelt dan ook dat deze informatie duidelijk zou worden weergegeven in een toelichting bij de staat van activa en passiva opgesteld in het kader van de geplande ontbinding.