18 september 2008
Moet de Belgische dochteronderneming van een Sloveens bedrijf een commissaris benoemen?
Uit artikel 141, 2° van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:72, 2° van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen blijkt duidelijk dat de vrijstelling van benoeming van commissaris niet toepasselijk is voor Belgische vennootschappen die deel uitmaken van een groep die gehouden is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren. Er wordt hier uitgegaan van de veronderstelling dat de Sloveense moedervennootschap effectief “gehouden” is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen overeenkomstig de Sloveense wetgeving.
Wat de territoriale toepassing betreft, kan er geen twijfel bestaan over het feit dat de vennootschap die consolideert, zowel een vennootschap naar Belgisch als naar buitenlands recht kan zijn. De verplichting tot consolidatie in hoofde van de groep kan zowel uit de Belgische wet, als uit de buitenlandse wet voortvloeien. De beperkende toevoeging “in België” werd geschrapt; er wordt dus niet alleen verwezen naar de Belgische wetgeving in verband met de consolidatie en evenmin naar het begrip Belgische groep. Wat de Belgische groepen betreft, wordt rekening gehouden met de criteria bedoeld in artikel 16, § 1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 1:26, § 1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Wanneer de consolidatie volgens een buitenlandse wet is opgelegd aan een buitenlandse vennootschap, hebben de bepalingen van dat buitenlands recht indirecte gevolgen wat de verplichting tot benoemen van een commissaris betreft voor de vennootschap naar Belgisch recht. Die toestand kan vanuit juridisch oogpunt niet worden aangevochten: niets verhindert inderdaad de Belgische wetgever een verplichting te bepalen voor een vennootschap naar Belgisch recht onder referte aan een feitelijke toestand die in het buitenland bestaat.
Terloops dient te worden opgemerkt dat Slovenië lid is van de Europese Unie.
Als de Sloveense wetgeving in overeenstemming met de Europese Richtlijnen geen consolidatieverplichting oplegt, dan is de Belgische dochteronderneming niet verplicht een commissaris te benoemen. Indien er wel een consolidatieverplichting is, dan moet de Belgische dochteronderneming een commissaris benoemen, ook al wordt de Belgische dochteronderneming in voorkomend geval niet opgenomen in de consolidatie.
Ten slotte, indien de Europese Richtlijnen nog niet zouden zijn omgezet in de Sloveense nationale wetgeving, dan hebben de Vierde en de Zevende Richtlijn rechtstreekse werking en moet de consolidatieverplichting vanuit de Richtlijnen worden beoordeeld.