30 maart 2018
Men werd recent aangesteld als commissaris binnen de vennootschap X (niet-OOB). Deze heeft een 100 %-deelneming in de vennootschap Y (niet-OOB), waar men tevens werd benoemd als commissaris. De vennootschap X heeft geen andere activiteiten.
Men is aangesteld om een “eensluidend advies” conform artikel 43, § 4 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (hierna: “wet van 26 maart 1999”) inzake aandelenopties (stock options) op te maken voor X. Aangezien men commissaris is in de vennootschap, is het een wettelijke verplichting dat men dit eensluidend advies verstrekt.
Verder geeft men aan dat: “Een waardering opmaken van X ikv deze aandelenopties houdt echter in dat men tevens een waardering dient op te maken van Y (een materieel element van de balans van X). Dit lijkt strijdig met een ICCI advies 17-103.” (sic).
1. Vooreerst wenst het ICCI te verduidelijken dat de opdracht van de commissaris van de vennootschap die de aandelen uitgeeft waarop de optie betrekking heeft bij een “stock option”-plan overeenkomstig artikel 43, § 4 van de wet van 26 maart 1999 erin bestaat een “eensluidend advies” te verstrekken over de “werkelijke waarde van het aandeel op het ogenblik van het aanbod, zoals vastgesteld door de persoon die de optie aanbiedt”. Het is dus niet de taak van de commissaris om in casu zelf een waardering te doen (i.e. geen waarderingsdienst zoals in ICCI-advies 17-103), maar wel om een eensluidend advies te vertrekken over de waardering die werd vastgesteld door het bestuursorgaan van de aanbieder [1]. Het vrijwaren van de onafhankelijkheid van de commissaris van de uitgevende vennootschap verbiedt hem om te beslissen of om de beslissing te suggereren met betrekking tot de waardering van de aandelen van de uitgevende vennootschap [2].
2. Op basis van het voorgaande en aangezien de commissaris van de emittent van de opties van rechtswege belast is met het opstellen van het verslag conform artikel 43, § 4 van de wet van 26 maart 1999, is het ICCI van oordeel dat men als commissaris van de aanbieder van de opties wel het eensluidend advies mag verstrekken zoals vereist door artikel 43, § 4 van de wet van 26 maart 1999. Indien men, om een verantwoorde reden, deze opdracht evenwel niet wenst te aanvaarden, kan het bestuursorgaan van de onderneming een andere bedrijfsrevisor aanstellen om deze specifieke opdracht te vervullen [3].
3. Voor meer informatie hieromtrent en voor een model van verslag dienaangaande dat overeenstemt met de principes die algemeen worden aanvaard voor elke revisorale opdracht, verwijst het ICCI naar de bezinningsnota van de Raad inzake de opdracht van de bedrijfsrevisor bij een “stock option”-plan van december 1999 die als bijlage 2 werd ingevoegd in zijn jaarverslag van 1999 [4].
[1] Cf. voor een analoog standpunt: de gepubliceerde ICCI-adviezen van 21 december 2011 en 7 november 2014: https://www.icci.be/fr/avis/avis-detail-page/article-43-de-la-loi-du-26-mars-1999-stock-options.
[2] IBR, Jaarverslag 1999, p. 122, https://doc.ibr-ire.be/nl/Documents/regelgeving-en-publicaties/publicaties/jaarverslag/Jaarverslag%201999.pdf.
[3] IBR, Jaarverslag 1999, p. 122 en 298.
[4] IBR, Jaarverslag 1999, p. 297-303. Cf. eveneens IBR, Jaarverslag 1999, p. 120-123.