15 juli 2015
De Raad van het IBR, die overgaat tot de intrekking van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor op grond van een voorafgaande strafrechtelijke veroordeling, legt een maatregel op, die met een tuchtsanctie gelijkstaat.
De rechter aan wie gevraagd wordt een dergelijke sanctie te toetsen, moet op grond van artikel 6 EVRM de wettigheid van die sanctie onderzoeken en mag in het bijzonder nagaan of die sanctie verzoenbaar is met de dwingende eisen van internationale verdragen en van het interne recht, met inbegrip van de algemene rechtsbeginselen.
Dit toetsingsrecht moet de rechter in het bijzonder in staat stellen na te gaan of de tuchtsanctie niet onevenredig is met de overtreding, zodat de rechter mag onderzoeken of de tuchtoverheid naar redelijkheid kon overgaan tot het opleggen van een tuchtsanctie met die omvang.
De Commissie van Beroep die oordeelt dat zij bij de toetsing van de intrekking van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor niet beschikt over een beoordelingsbevoegdheid wanneer een van de feiten opgesomd in artikel 5, 3°, IBR-wet zich voordoet, schendt artikel 6.1 EVRM.