28 november 2008

Hoe kunnen de activiteiten van de bedrijfsrevisor overeenkomstig het Vlaams hogeschooldecreet worden bepaald?

 

De respectievelijke artikelen IV.34, IV.38 en IV.80 van het decreet van 20 december 2013 (BS 27 februari 2014) (hierna: “het Vlaams hogeschooldecreet”) bepalen dat:

De universiteiten (resp. hogescholen, associaties) voeren betreffende alle voorzieningen van de instelling een algemene boekhouding door middel van een stelsel van boeken en rekeningen gevoerd met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden en een aangepaste analytische boekhouding. De boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook. De boekhouding wordt voorgelegd aan een bedrijfsrevisor.

  De Vlaamse Regering legt het boekhoudschema vast.”.

 

Op basis van de bovenvermelde bepaling kan er worden gesteld dat de opdracht van de bedrijfsrevisor in het kader van het hogeschooldecreet een jaarlijkse bijzondere opdracht kan zijn. Derhalve is termijn van drie jaar in artikel 135 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:66 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen niet van toepassing.

 

Indien respectievelijk de universiteit, hogeschool of associatie de rechtsvorm heeft van een VZW, is zij ook onderworpen aan de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 / het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Betreft het een zeer grote VZW, dan moet verplicht een commissaris worden benoemd: hij wordt benoemd voor een vaste termijn van drie jaar. Hetzelfde geldt voor een grote VZW die een commissaris op vrijwillige basis benoemt. Indien een commissaris benoemd is in de hogeschool, zal deze in het algemeen verkiezen om de opdracht voorzien in het decreet toe te vertrouwen aan de commissaris en dit voor de duur van zijn mandaat.

 

In de andere gevallen wordt de duur van de overeenkomst door de partijen bepaald.