22 augustus 2007
Wat is de aard van het commissarisverslag dat moet worden opgesteld over de jaarrekening per 31 maart van twee vennootschappen waarvan een buitengewone algemene vergadering van 23 juli reeds tot de ontbinding heeft beslist?
De feiten kunnen worden samengevat als volgt :
Twee vennootschappen – moeder- en dochtervennootschappen – sluiten hun jaarrekeningen af per 31 maart 2007.
Na afsluitdatum worden de jaarrekeningen voorbereid door de raden van bestuur. Er zijn verregaande onderhandelingen aan de gang voor het opstarten van een project met een externe partner, die tevens een kapitaalverhoging bij de moedervennootschap zou onderschrijven. De bank gaat principieel akkoord om verder kredieten te verstrekken aan de groep indien dit project doorgaat.
Begin juli 2007 springen de onderhandelingen met de externe partner onverwachts af en de bank beslist geen verdere kredieten meer te verstrekken vanaf 15 augustus 2007 ingeval niet aan een aantal opgelegde voorwaarden wordt voldaan.
De raden van bestuur vergaderden op 18 juli 2007 ingevolge toepassing van artikelen 181 en 633 van het Wetboek van vennootschappen / artikelen 2:70 en 7:228 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en stelden in hun bijzonder verslag aan de aandeelhouders voor om de vennootschappen in vereffening te stellen. Er werd een staat van activa en passiva per 30 juni 2007 toegevoegd aan de verslagen, opgesteld overeenkomstig artikel 3:6, § 2 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (die een netto passief vertoont), waarover de commissaris verslag heeft uitgebracht. De buitengewone algemene vergaderingen van
23 juli 2007 hebben tot ontbinding van de vennootschappen beslist.
Niettegenstaande de jaarrekeningen per 31 maart 2007 nog niet ter goedkeuring werden voorgelegd aan de voormelde buitengewone algemene vergaderingen of vervroegde gewone algemene vergadering, werden de cijfers uit de ontwerpen van jaarrekeningen (opgesteld in continuïteit) als beginbalans verwerkt in de staat van activa en passiva per 30 juni 2007. De jaarrekeningen per 31 maart 2007 zullen pas op de gewone algemene vergaderingen (van 31 augustus 2007) worden behandeld.
Er dient nog te worden opgemerkt dat de bestuurders van de vennootschappen rechtstreeks of onrechtstreeks tevens aandeelhouders zijn.
De jaarrekeningen per 31 maart 2007 blijven opgesteld in “continuïteit”. De raden van bestuur zullen in de jaarverslagen, onder de paragraaf “Gebeurtenissen na balansdatum” verwijzen naar hun bijzonder verslag van 18 juli 2007 en naar de beslissingen genomen in de buitengewone algemene vergaderingen van 23 juli 2007.
Deze vraag kan als volgt worden beantwoord:
In zijn vraagstelling doet de commissaris van beide vennootschappen opmerken dat:
De commissaris wordt thans gevraagd een commissarisverslag op te stellen over de jaarrekeningen per 31 maart 2007 die nog werden opgesteld “in continuïteit”, waarbij de jaarverslagen van de respectievelijke vennootschappen melding zullen maken van de voornoemde beslissing tot ontbinding. De commissaris oordeelt dat een “onthoudende verklaring” is aangewezen.
Het oordeel van de commissaris zou kunnen worden gedeeld, indien deze jaarrekeningen eveneens waren opgesteld met toepassing van het voormeld artikel 3:6, § 2 van het koninklijk besluit van 29 april 2019. In dergelijk geval zou de “onthoudende verklaring” zich rechtvaardigen om reden van de onzekerheid over het risico van effectieve faling binnen de 12 maanden.
Men heeft geen kennis van het effect op de bestaande jaarrekeningen per 31 maart 2007 van de toepassing van voormeld artikel 3:6, § 2. Indien dit effect op de waardering van het eigen vermogen en van diverse activa/passiva/resultaat rubrieken als “belangrijk” kan worden beschouwd, betekent dit wellicht dat de commissaris oordeelt dat de jaarrekeningen per 31 maart 2007 geen getrouw beeld geven, rekening houdend o.a. met de voorschriften van artikel 3:11 van het koninklijk besluit van 29 april 2019. Indien de commissaris tot een dergelijke conclusie komt lijkt het onvermijdelijk dat hij als commissaris een “afkeurende verklaring” aflevert over deze jaarrekeningen.
Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid om te oordelen over de aard van het commissarisverslag bij de commissaris zelf.