Gepubliceerd op 5 juli 2019
Antwoord:
Met betrekking tot de werking van grote en kleine VZW's werden de volgende vragen gesteld:
De antwoorden op deze vragen luiden als volgt:
De kleine VZW's daarentegen moeten geen commissarisverslag neerleggen. Dit verslag wordt immers niet vermeld in artikel 26novies van de wet van 27 juni 1921 / artikel 2:7 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen waarin de documenten worden vastgelegd die aan het op de griffie gehouden dossier moeten worden toegevoegd.
De verenigingen die niet verplicht zijn om een commissaris te benoemen, kunnen dit doen op vrijwillige basis. Artikel 17, § 7 van de wet van 27 juni 1921 / artikel 3:98, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen verwijst naar artikel 130 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:58 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Indien een commissaris op vrijwillige basis wordt benoemd, moet deze commissaris derhalve worden benoemd onder de bedrijfsrevisoren ingeschreven in het openbaar register van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren.
De verenigingen die geen commissaris benoemen, kunnen niettemin een verificateur van de rekeningen benoemen die niet noodzakelijk bedrijfsrevisor moet zijn. De opdracht van deze verificateur van de rekeningen mag niet worden verward met deze van de commissaris. Aangezien het een opdracht van private aard betreft, moeten de inhoud van de opdracht en de onderzoeksbevoegdheden worden vastgelegd in overleg met de opdrachtgever (zijnde de algemene vergadering). Zijn verslag is een intern document en de verspreiding van zijn verslag zal beperkt zijn en het mag niet, zoals het commissarisverslag, worden neergelegd.
“Het bestuursorgaan maakt ieder jaar een jaarrekening op, in de vorm en met de inhoud bepaald door de Koning.
De jaarrekening van de VZW of de IVZW, alsook de begroting van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarop deze jaarrekening betrekking heeft, moeten binnen zes maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar ter goedkeuring worden voorgelegd aan de algemene vergadering”.
De jaarrekening moet dus aan de algemene vergadering worden voorgelegd ten laatste binnen zes maanden na afsluitingsdatum van het boekjaar en elke laattijdige voorlegging houdt een wetsovertreding in. Voor het overige is de commissaris verplicht om een verslag van niet-bevinding op te stellen wanneer de financiële overzichten niet beschikbaar zijn binnen de door de wet vastgestelde termijnen, artikel 143, tweede lid van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:74, tweede lid van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen
Artikel 37 van dezelfde wet is in dezelfde bewoordingen gesteld wat betreft de stichtingen. Daarentegen voorziet artikel 53 van de wet voor IVZW’s niet in deze termijn van 6 maanden, maar bepaalt het volgende: “Het algemeen leidinggevend orgaan keurt de jaarrekening en de begroting tijdens zijn eerstvolgende vergadering goed.”.
Dit verschil werd geschrapt in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Artikel 3:47, § 1 is inderdaad van toepassing op zowel VZW’s als IVZW’s enartikel 3:51 betreft de stichtingen, in beide gevallen staat de termijn van 6 maanden wel degelijk vermeld.
De wet van 27 juni 1921 / het Wetboek van vennootschappen en verenigingen voorziet niet in de verplichting tot goedkeuring van de jaarrekening binnen de termijn van zes maanden. Indien de raad van bestuur de jaarrekening tijdig heeft neergelegd maar de algemene vergadering deze niet goedkeurt, is er geen sprake van wetsovertreding.
Zie ook advies.
______________________________
Disclaimer: De Stichting Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) geeft op een autonome wijze, dus los van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR), antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend comité worden ingewonnen. Hoewel het ICCI met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele waarborg geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. De FAQ’s betreffende de ISA’s, ISRE’s en ISQC 1 werden opgesteld in overleg met de werkgroep ISA & ISQC 1 en de Commissie Normen van het IBR.