Welke acties kan een commissaris ondernemen wanneer een cliënt de neerlegging en publicatie van het commissarisverslag weigert?

Gepubliceerd op 18 oktober 2019

het commissarisverslag > commissarisverslag

Antwoord:

De vraag rijst of er een mogelijke deontologische verplichting bestaat om een procedure in kort geding in te zetten om de neerlegging van de controleverklaring af te dwingen. Het ICCI verwijst daaromtrent naar IBR, Jaarverslag, 1988, p. 57-58. Hierin meent de Raad van het IBR, na advies van de Juridische Commissie, dat drie wegen openstaan tegen het niet openbaar maken van het controleverslag van de commissaris:

In de eerste plaats kan de commissaris klacht neerleggen tegen de bestuurders van de vennootschap, wegens het niet neerleggen van het commissarisverslag dat immers verplicht is krachtens artikel 100, lid 2, 4° het van Wetboek van vennootschappen / artikel 3:12 § 1 4° van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Artikel 528 van het Wetboek van vennootschappen / Artikel 2:56 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen stelt dat de bestuurders aansprakelijk zijn voor alle schade die het gevolg is van overtreding van bepalingen van het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen.

In tweede instantie kan op burgerrechtelijk vlak geageerd worden. Indien de voorwaarden van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek (fout, schade en oorzakelijk verband) vervuld zijn, kan een schadevergoeding op basis van het gemeen recht bekomen worden. (Opmerking: men ziet niet onmiddellijk welke schade de commissaris kan lijden, zoals bedoeld door art. 1382 van het Burgerlijk Wetboek).

Het nadeel van de twee hoger beschreven oplossingen is dat het verslag niet noodzakelijk zal neergelegd worden. Dit kan de commissaris wel bekomen door een beroep te doen op de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel. In toepassing van artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek doet de Voorzitter in de gevallen die hij spoedeisend acht, bij voorraad uitspraak voor de materies die onder de bevoegdheid van de Rechtbank van Koophandel ressorteren. De geschillen ter zake van een handelsvennootschap tussen bestuurders en commissarissen of bedrijfsrevisoren vallen onder die bevoegdheid (art. 574 Ger. W.). Het is dan denkbaar dat de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel een handelsvennootschap zou veroordelen tot de neerlegging van het verslag van de commissaris onder verbeurte van een dwangsom (zie Voorz. Kh. Antwerpen, 24 november 1980, niet gepubliceerd, waar een vennootschap ertoe verplicht wordt het ontslag van de commissaris te publiceren). Dergelijk optreden veronderstelt wel dat de klassieke voorwaarden voor een kortgeding vervuld zijn (hoogdringendheid en uitspraak bij voorraad, zie hierover: Raes, S., Het kortgeding in vennootschapszaken, T.R.V., 1988, 329-332).”.

Hieruit kan worden afgeleid dat een procedure in kort geding deontologisch niet verplicht is, doch wel is aangewezen in desbetreffende situatie.

De commissaris moet zich veeleer baseren op de meer recente bijkomende norm bij de in België van toepassing zijnde ISA’s, uitgevaardigd door het IBR op 29 augustus 2013. Paragraaf 67 van de bijkomende norm luidt als volgt: “indien de commissaris vaststelt dat de (geconsolideerde) jaarrekening (en, in voorkomend geval, zijn verklaring zoals opgenomen in de notulen van de algemene vergadering) niet werd neergelegd binnen de wettelijke termijn, deze niet-naleving te vermelden in het tweede deel van het betrokken commissarisverslag.” (opmerking: dit geldt evenzeer bij een onvolledige neerlegging, b.v. zonder het bijhorende commissarisverslag). Deze regel is natuurlijk slechts relevant voor zover de commissaris nog in functie is op het ogenblik dat de jaarrekening moest worden neergelegd.

Vorige pagina

______________________________

Disclaimer: De Stichting Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) geeft op een autonome wijze, dus los van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR), antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend comité worden ingewonnen. Hoewel het ICCI met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele waarborg geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. De FAQ’s betreffende de ISA’s, ISRE’s en ISQC 1 werden opgesteld in overleg met de werkgroep ISA & ISQC 1 en de Commissie Normen van het IBR.