Gepubliceerd op 5 juli 2019
Antwoord:
Het statuut en de verplichtingen van de commissaris van een VZW zijn vastgelegd in artikel 17, §§ 5 en 7 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen / artikelen 3:47, § 6 en 3:98, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
Artikel 17, § 7 van deze wet verduidelijkt: “De artikelen 130 tot 133/2, 134, §§ 1, 2, 3 en 6, 135 tot 140/1,, 142 tot 144, met uitzondering van artikel 144, § 1, eerste lid, 6° en 8°, van het Wetboek van vennootschappen zijn van overeenkomstige toepassing op de verenigingen die een commissaris hebben benoemd. Ten behoeve van dit artikel moeten de woorden “wetboek”, “vennootschap” en “rechtbank van koophandel”, aangewend in voornoemde artikelen van het Wetboek van vennootschappen, worden begrepen als respectievelijk “wet”, “vereniging” en “rechtbank van eerste aanleg””.
Overeenkomstig artikelen 130 en 135 van het Wetboek van vennootschappen / artikelen 3:58 en 3:66 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen wordt de commissaris benoemd door de algemene vergadering voor een hernieuwbare termijn van drie jaar, en deze artikelen bepalen geen laatste dienende datum. Het principe is dat de termijn van drie jaar loopt van de gewone algemene vergadering die de commissaris benoemt tot de gewone algemene vergadering die zich moet uitspreken over de derde jaarrekening waarover de commissaris een controleverslag moet opstellen.
Overeenkomstig artikel 142 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:73 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen heeft de controleopdracht van de commissaris betrekking op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid, ten aanzien van de wet, van de in de jaarrekening weergegeven verrichtingen. Dit betekent dat de commissaris moet worden benoemd op een datum zo dicht mogelijk bij de eerste dag van het boekjaar waarover hij zijn oordeel tot uitdrukking moet brengen.
Meer details over de benoeming van de commissaris zijn beschikbaar in de IBR Studie, 2004, De vennootschap en haar commissaris (p. 17, punt 1.1.5) die handelt over de problematiek van de benoeming van een commissaris. Deze publicatie kan worden geraadpleegd op de website van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (www.ibr-ire.be) onder de rubriek “Publicaties – Afgesloten reeksen - IBR Studies”.
Ten slotte, in antwoord op de vraag over mogelijke sancties, moet worden opgemerkt dat er in de verenigingssector geen specifieke sanctie bestaat (voor een vennootschap voorziet artikel 171, § 1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:96 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen in strafrechtelijke sancties voor bestuurders die wetens de bepalingen overtreden van het Wetboek met betrekking tot de controle op de jaarrekening).
Het is echter aangewezen om de aandacht te vestigen op artikel 131 van het Wetboek van vennootschappen, van toepassing op verenigingen/ artikel 3:59 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen krachtens artikel 17, § 7 van de wet van 27 juni 1921 / artikel 3:98, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, zoals aangepast aan de verenigingssector: “Bij ontstentenis van commissarissen of wanneer alle commissarissen zich in de onmogelijkheid bevinden om hun taak uit te voeren wordt onmiddellijk in de benoeming of vervanging van de commissarissen voorzien. Bij gebreke hiervan, benoemt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, zitting houdend zoals in kort geding, bij verzoekschrift van ieder belanghebbende, een bedrijfsrevisor wiens bezoldiging hij vaststelt en die met de taak van commissaris wordt belast totdat op wettige wijze in zijn benoeming of vervanging is voorzien. Zodanige benoeming of vervanging zal evenwel slechts gevolg hebben na de eerste jaarvergadering die volgt op de benoeming van de bedrijfsrevisor door de voorzitter.”.
Indien er bovendien geen commissaris werd benoemd terwijl dit verplicht is, kunnen we niet uitsluiten dat in bepaalde omstandigheden de aansprakelijkheid van de bestuurders kan worden ingeroepen.
______________________________
Disclaimer: De Stichting Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) geeft op een autonome wijze, dus los van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR), antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend comité worden ingewonnen. Hoewel het ICCI met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele waarborg geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. De FAQ’s betreffende de ISA’s, ISRE’s en ISQC 1 werden opgesteld in overleg met de werkgroep ISA & ISQC 1 en de Commissie Normen van het IBR.