Mag de commissaris een verslag opstellen over de quasi-inbreng verricht door de vennootschap die hij voor een andere vennootschap controleert?

Gepubliceerd op 5 juli 2019

de onafhankelijkheid van de commissaris > onafhankelijkheid van de commissaris

Antwoord:

Op grond van artikel 133/1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:63 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen is het de commissaris van een vennootschap A niet verboden om het verslag op te stellen dat krachtens het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen verplicht is in het kader van een quasi-inbreng verricht door de vennootschap waarin de commissaris zijn opdracht uitvoert, en dit op grond van het feit dat hij niet belast is met de waardering van de effecten die het voorwerp uitmaken van de geplande verrichting.

Er dient te worden nagegaan of er geen andere onafhankelijkheidsregels worden geschonden. Het gaat hier meer bepaald om de bepalingen van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren en meer in het bijzonder de artikelen 12 tot en met 16 en de artikelen 29 en 30.,

Het in artikel 12, § 2, 2° van de wet van 7 december 2016 aangehaalde aspect van de onafhankelijkheid in schijn lijkt van groot belang te zijn in het voorgelegde geval.  De schijnbare onafhankelijkheid houdt immers in: “de noodzaak om situaties en feiten te vermijden die in die mate van belang zijn dat zij een redelijk denkende en geïnformeerde derde ertoe kunnen brengen de bekwaamheid van de bedrijfsrevisor om objectief te handelen, in vraag te stellen.”.

De beroepsbeoefenaar dient te overwegen of de opdracht die men hem wenst toe te vertrouwen al dan niet zijn onafhankelijkheid zou kunnen aantasten, op grond van de hierboven aangehaalde motieven.  

Vorige pagina

______________________________

Disclaimer: De Stichting Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) geeft op een autonome wijze, dus los van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR), antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend comité worden ingewonnen. Hoewel het ICCI met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele waarborg geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. De FAQ’s betreffende de ISA’s, ISRE’s en ISQC 1 werden opgesteld in overleg met de werkgroep ISA & ISQC 1 en de Commissie Normen van het IBR.